De herinneringen van peter (12)

Mondjesmaat kregen de geïnterneerde Belgen meer en meer de kans om buiten het kamp aan de slag te gaan in zogenaamde interneringsgroepen. Wie zo’n baan kon bemachtigen, was een pak beter af dan zijn lotgenoten...

De herinneringen van peter (12)
De herinneringen van peter (12)
De herinneringen van peter (12)

“Beste vrient Theofiel. Zoo heeft ik de zondag ook aan het strand geleegen met mijnen verloofde. Vrient zoodus kunt gij wel denken wat plizier ik nu heeft teegen dat ik daar was.” Daar, dat is het kamp in Harderwijk waar Lowie Bastanie geïnterneerd was. Hier, dat is Warffum, waar Lowie deel uitmaakt van een interneringsgroep.

De bloggende Nederlandse historicus Erik de Graaf stuurt ons twee foto’s door en schetst voor welk soort werk de Belgen daar ingezet werden. “Er waren zowel Belgische militairen als Belgische gezinnen in Warffum. Ze waren op drie locaties ondergebracht. In de Hoofdstraat 12-14 woonden enkele militairen, die door Nederlandse soldaten werden bewaakt. Van die militaire “interneeringsgroep” bestaat een foto, die gemaakt werd voor dat huis. Een enkele Warffumer weet nog dat Hoofdstraat 12-14 de kazerne werd genoemd. Sommigen werkten in de vlasfabriek van de gebroeders Pentermann aan de Oosterstraat. Het vlas werd eerder in België verwerkt, maar dat ging door de oorlog niet langer. De Pentermanns zetten daarom een eigen fabriekje op.”
“Andere vluchtelingen, ook civiele, werkten bij de smid Gerrit Oudman aan de Pastorieweg of bij boeren in de buurt. Er is een foto van werkzaamheden bij smid Oudman uit 1916. De smid staat erop, zijn zoons, een nieuwsgierige voorbijganger Wieringa en een Belgische vluchteling. Ik vermoed de persoon helemaal rechts.”
Het strand waarvan Lowie spreekt, is waarschijnlijk dat van de Waddenzee, die niet zo ver van Warffum ligt. Vermoedelijk kregen de soldaten van de interneringsgroep meer vrijheid dan hun in Harderwijk achtergebleven lotgenoten, maar dat was niet de enige reden dat ze benijdenswaardig waren. De lonen waren veel hoger dan wat de geïnterneerden in de kampen kregen. Maar ze waren wel lager dan wat Nederlandse werkkrachten kregen, wat wrevel veroorzaakte bij de Nederlandse vakbonden. Typerend – en handig voor de werkgevers – was ook dat ze in tegenstelling tot de Nederlandse werknemers geen stakingsrecht hadden. Als ze staakten, werden ze zonder poespas teruggestuurd naar het interneringskamp.

In de loop van 1916 vertrekken hoe langer hoe meer Belgische geïnterneerden naar interneringsgroepen buiten het kamp, in totaal. Tegen het einde van de oorlog waren meer dan 10.000 militairen aan het werk in interneringsgroepen, staat te lezen in Gehalveerde mensen*. Onder hen vrienden van mijn overgrootouders, want ik vind enkele kaartjes aan mijn overgrootmoeder waarop ze hun nieuw adres doorgeven. Frans Gooris en Albert Desmet gaan aan de slag in Alblasserdam, op de scheepswerf De Noord. De orderboeken van die werf, waar grotere zeeschepen werden gebouwd, waren inde oorlogsjaren goed gevuld.
Mijn overgrootvader bleef in Harderwijk. Hij werkte in het kamp, weet zijn kleinzoon nog: “hij herstelde netten van vissers”. Harderwijks economie draaide grotendeels op haar vissersvloot, zodat er veel vraag was naar nettenboeters. Met zijn gezin vlak in de buurt had hij waarschijnlijk ook niet veel zin om elders in Nederland deel te gaan uitmaken van een interneringsgroep. En dat gezin had zich inmiddels behoorlijk gesetteld in den vreemde.
*Gehalveerde mensen. Het Belgenkamp in Harderwijk 1914-1918 – Anton Reijngoudt – uitg. BDU – isbn 9070150654

Partner Content