Zo recht als een Amerikaanse highway loopt de oude weg van Brugge naar de Nederlandse grens langs de Damse Vaart. Traag stroomt het metaalblauwe water door dit met populieren omzoomde kanaal. In de winter reikt het oog hier tot aan de horizon, nauwelijks gehinderd door enkele verre boerderijen, die aan de klamme poldergrond verankerd lijken. Verder niets, behalve één of twee moedige fietstoeristen die optornen tegen een nooit aflatende, strakke noordwestenwind. En dan duikt aan de rechterkant uit het niets, bijna spookachtig, een massieve toren op.
...

Zo recht als een Amerikaanse highway loopt de oude weg van Brugge naar de Nederlandse grens langs de Damse Vaart. Traag stroomt het metaalblauwe water door dit met populieren omzoomde kanaal. In de winter reikt het oog hier tot aan de horizon, nauwelijks gehinderd door enkele verre boerderijen, die aan de klamme poldergrond verankerd lijken. Verder niets, behalve één of twee moedige fietstoeristen die optornen tegen een nooit aflatende, strakke noordwestenwind. En dan duikt aan de rechterkant uit het niets, bijna spookachtig, een massieve toren op.Welkom in Damme, een stadje met amper 300 zielen, verspreid over een tiental straten en straatjes. Wat doet die grote klokkentoren, die eerder bij een kathedraal past, hier eigenlijk? Damme is niet altijd zo klein geweest. Zevenhonderd jaar geleden leefden hier duizenden mensen, afkomstig uit heel Europa, te midden van het onophoudelijke lawaai van karren en tonnen die er over de kasseien rolden.In die tijd was Brugge één van de belangrijkste handelscentra van Europa. Uit alle hoeken van de toen bekende wereld zetten zwaar beladen schepen koers naar de Brugse pakhuizen. Hun ruim vol vis uit de Oostzee, wijn uit het Rijnland, wol uit Engeland, leder uit Cordoba en katoen uit Armenië. Al moet dat even worden gecorrigeerd, want geen enkel zeeschip kon tot binnen de muren van het Venetië van het Noorden varen. Het Zwin, de zeearm die de stad met de zee verbond, eindigde enkele kilometers buiten de muren, aan een kruising van twee dijken. Hier bevond zich de voorhaven van Brugge, waar de wijn en de gezouten haring - in de middeleeuwen twee felgegeerde producten - ter plaatse werden opgeslagen. "Alle andere goederen werden overgeladen op kleine platbodems, die over de reien tot aan de pakhuizen in Brugge konden doorvaren", legt Jan Hutsebaut van het Uilenspiegelmuseum uit. Aan deze overslagplaats ontwikkelde zich al snel een dorp, dat door de aanwezigheid van de dammen aan het einde van het Zwin, als vanzelfsprekend Damme werd genoemd.Tussen de 12de en de 14de eeuw groeide het dorp uit tot een stevige havenstad. Buitenlandse handelaars verenigden zich, in de haven konden meer dan duizend schepen aanleggen en er werd gebouwd aan een begijnhof, een godshuis, een luxueus stadhuis en verschillende kerken. Damme werd zo vermaard dat Karel de Stoute, hertog van Bourgondië, er in het huwelijk trad met Margaretha van York. "Toch duurde deze periode van grote welvaart niet lang. Beetje bij beetje ging het Zwin verzanden. Op het einde van de 14de eeuw was Damme niet meer goed bereikbaar over zee", vertelt Jan Hutsebaut verder. "Het stadje Sluis in wat nu Zeeuws-Vlaanderen is, nam de rol van voorhaven van Brugge over".Damme deemsterde langzaam weg. In de 16de eeuw werd het nog wel een garnizoensstad voor de verdediging van de nieuwe grens met de Verenigde Provinciën, die zich van de Spaanse Nederlanden hadden afgescheiden. De stad trok zich terug achter zijn nieuwe, stervormige bolwerk en ontvolkte. De hoofdkerk werd te groot voor het aantal gelovigen. Slechts de helft - het koor en de klokkentoren - werd onderhouden. De rest van het reusachtige bouwwerk verviel tot een bakstenen geraamte.Een eind later gaf Napoleon de doodsteek aan het stadje wanneer hij besliste een kanaal - de huidige Damse Vaart - dwars door het centrum te trekken. Bij de aanleg sneuvelden de oude haven en een groot deel van de middeleeuwse gebouwen. "De halve kerk vormt een goed symbool van onze stad, want die werd toen ook in twee gedeeld: alles wat zich aan de overkant van de vaart bevond, is vrijwel verdwenen." In het stadsdeel dat bewaard bleef, zijn gelukkig een paar mooie restanten van de vroegere glorie overeind gebleven: het godshuis - Sint-Janshospitaal -, enkele huizen in gotische stijl, het stadhuis, met één van de oudste klokken van Vlaanderen.Tot in 1867 was er voor dit alles weinig interesse, maar dat jaar wekte een literaire gebeurtenis Damme uit zijn slaap. De Belgische schrijver Charles De Coster publiceerde dan zijn vrijgevochten meesterwerk 'La légende d'Ulenspiegel', met in de hoofdrol Tijl Uilenspiegel, schelm en vrijheidsheld in de strijd tegen de tirannie van de Spaanse koning Filips II.In die tijd was het nog jonge België driftig op zoek naar een eigen geschiedenis en eigen helden. De legende van Uilenspiegel beantwoordde aan die behoefte en groeide uit tot een nationale mythe. In de Nederlandse vertaling uit 1896 begint het boek met de zin: "In de Meimaand als de hagedoorn in bloei stond, werd te Damme, in Vlaanderenland, Uilenspiegel, de zoon van Klaas, geboren". Tijl en zijn volgelingen, de lieve Nele en schrokop Lamme Goedzak, zijn vanaf dan onlosmakelijk verbonden met het stadje, dat hierdoor zijn eigen verleden herontdekt.Charles De Coster heeft die geboorteplaats niet zomaar gekozen. Uilenspiegel is weliswaar een populaire figuur in de folklore van heel wat Europese contreien, maar een hardnekkig verhaal wil dat hij in Damme gestorven is. Dit verhaal gaat terug tot de renaissance, toen er in de Onze-Lieve-Vrouwkerk een merkwaardige grafsteen werd ontdekt. Daarop was een man te zien met een uil en een voorwerp dat op een spiegel leek. Meer was er niet nodig om het bericht te verspreiden dat de laatste rustplaats van de echte Uilenspiegel was gevonden! "In werkelijkheid ging het om het graf van de middeleeuwse dichter Jacob van Maerlant", lacht Jan Hutsebaut."Niettemin kwamen veel mensen kijken naar het zogenaamde graf van Uilenspiegel. De pastoor van Damme was dit op een gegeven moment zo beu dat hij de grafsteen liet omdraaien." Waarna het graf vervolgens in de vergetelheid raakte. Enkele jaren vóór het verschijnen van de roman van De Coster werd de steen verkocht en in stukken gezaagd. Het leek wel de laatste schelmenstreek van degene die tot op vandaag als de grootste grappenmaker van Vlaanderen wordt beschouwd.