Wat mogen we nog eten ?

Sinds enkele jaren volgen de voedselcrises elkaar op, drijven ze de boeren tot wanhoop en maken ze de verbruikers wantrouwig en ongerust. Moeten we bang zijn voor wat we op ons bord krijgen? Moeten we maar leren er het beste van te maken en hopen dat ons niets overkomt? Of valt het allemaal nog best mee?

Juni 1999. De Belgen zijn zo verontwaardigd over het schandaal met de dioxinekippen dat ze de – al dan niet vermeende û verantwoordelijken van de crisis de woestijn insturen. Uit de stembus komt een ‘regenboogregering’ te voorschijn (als symbool van de terugkeer van de zon na de regen?), die als een van haar eerste maatregelen het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen opricht. Het agentschap zal toezicht houden op de sanitaire kwaliteit van het voedsel in alle fasen van de keten.

Voorjaar 2003. De kippen staan weer op de voorpagina’s van alle kranten. De vogelpest kost bijna drie miljoen kippen in Belgische kwekerijen het leven. Nederland en Duitsland worden eveneens zwaar getroffen. Maar anders dan bij de dioxinecrisis, toen de overheid veel te laat reageerde, gaat alles nu vliegensvlug. Het Federaal Agentschap aarzelt geen seconde en neemt radicale maatregelen. Sommige mensen klagen zelfs dat ‘die heren in Brussel’ overdrijven wanneer ze ook in Wallonië, waar geen enkele haard van vogelpest vastgesteld is, preventief kippen laten slachten.

Het verdwenen vertrouwen

Terwijl we dit schrijven, is de vogelpest alweer bijna verleden tijd. Hoewel de ziekte de gezondheid van de consumenten nooit heeft bedreigd (ze maakt het vlees niet ongeschikt voor verbruik) heeft deze zoveelste crisis het debat over wat we op ons bord geserveerd krijgen nieuw leven ingeblazen. Sinds we begrippen als ‘hormonen’, ‘genetisch gemodificeerde organismen’ en ‘dioxine’ hebben leren kennen, vertrouwen we ons voedsel niet meer.

Wat is er gebeurd? Waarom staan wij vandaag zo argwanend tegenover een onderwerp dat twintig jaar geleden niet eens aan de orde was? Einde 2002 bleek uit een peiling van het OIVO (Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties) dat heel veel consumenten klagen over het gebrek aan informatie over de samenstelling van eetwaren en de risico’s die ze inhouden. Ze maken zich vooral zorgen over de kwaliteit van het voedsel en over de voedselveiligheid. “Vroeger was de voedselveiligheid vanzelfsprekend”, zegt Pascal Houbaert, dierenarts en woordvoerder van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV). “De mensen verwachtten die veiligheid en dachten er dus niet over na. De opeenvolgende crises hebben dat vertrouwen ondermijnd.”

Beetje bij beetje heeft het idee dat je ziek kunt worden van wat je eet ons in zijn greep gekregen. De gekkekoeienziekte van 1996 was veelbetekenend. “De verbruikers voelden zich bedrogen door de agro-voedingsindustrie”, legt landbouwsocioloog Pierre Stassart uit. “De mensen waren geschokt toen ze ontdekten dat runderen niet alleen vleeseters maar zelfs kannibalen waren geworden (het meel waarmee ze werden gevoederd bevatte onder meer runderafval). Dat heeft een ernstige vertrouwenscrisis uitgelokt bij de publieke opinie.”

Die crisis deed ons een andere realiteit vergeten: “We hebben allemaal hormonenvlees gegeten”, zegt Pierre Stassart. “In de jaren 80 was het heel gebruikelijk en normaal dat dieren hormoneninjecties kregen om hun groei te bevorderen. In 1985 werd het gebruik van hormonen op Europees niveau om economische redenen verboden (er was een vleesoverschot), maar een echt debat over hun risico’s voor de gezondheid is nooit gevoerd. Vandaag is het gevaar van hormonen nog steeds niet aangetoond maar wil niemand nog hormonenvlees. Het is de vraag of we erin zullen slagen een sereen debat te voeren over het vraagstuk van de genetisch gemodificeerde organismen. En dan bedoel ik een debat dat verder gaat dan de economische belangen, want die vallen niet noodzakelijk samen met de belangen van de consument.”

Een blijvend risico

Het lijkt wel alsof we vergeten zijn dat voedselrisico’s altijd hebben bestaan. Vee heeft altijd blootgestaan aan allerlei ziekten en besmettingen. Miltvuur bijvoorbeeld is allesbehalve een nieuwe ziekte – in de vorige eeuw kende Europa grote epidemieën. Wel nieuw zijn de toenemende complexiteit van de voedselketen en de concentratie van de productiemiddelen. Deze twee fenomenen hebben naast de klassieke dierenziekten een aantal nieuwe problemen veroorzaakt zoals de gekkekoeienziekte (het gevolg van het eten van dierlijk meel) of de besmetting met dioxines. Met als verzwarende omstandigheid dat de toename van de handel op Europees en wereldvlak voor een razendsnelle verspreiding van ziekten zorgt.

“Voedselrisico’s zullen altijd bestaan”, stelt Pierre Stassart. “De vraag die de samenleving zich moet stellen, is welke risico’s voor haar aanvaardbaar zijn en welke niet. De consumenten hebben bijvoorbeeld gelijk wanneer ze het niet normaal vinden dat runderen kannibalen worden. In dit geval is het risico van het gebruik van dierlijk meel gekoppeld aan een ander gevaar, dat van de ondoorzichtigheid van de bevoorradingsketen binnen de sector van de agro-voeding.”

Volgens Pascal Houbaert van het FAVV impliceert onze moderne manier van leven inderdaad een aantal risico’s. “Het bereiden van voedsel in grootkeukens (restaurants, kantines), die grote hoeveel- heden klaarmaken en ze lang bewaren, houdt onvermijdelijk meer risico’s in dan de verwerking in kleine hoeveelheden die thuis worden bereid en meteen opgegeten.”

De voeding is een zo delicaat onderwerp en de schandalen verwekken zoveel ophef, dat we vaak vergeten dat wij ons lange leven in grote mate te danken hebben aan wat we op ons bord geserveerd krijgen. Vergeten we niet dat het de beheersing van de koudeketen en het gebruik van chemische producten in de landbouw (wat nu massaal wordt aangeklaagd) zijn die een einde hebben gemaakt aan eeuwen van chronische hongersnoden. En een heleboel maag- en darmziekten zijn verdwenen omdat het voedsel tegenwoordig beter wordt geconserveerd dan ooit.

Controle van stal tot tafel

Nadat de eerste emoties waren geluwd, hebben de voedselcrises een positieve invloed gehad op de controleerbaarheid van de voedselketen. Een voorbeeld is de verplichte traceerbaarheid van vlees, een maatregel die aanvankelijk werd genomen om het vertrouwen van de consumenten terug te winnen en die nu een belangrijk werkinstrument voor de voedselveiligheid blijkt te zijn (als men de bron van een probleem kent, kan men het makkelijker indijken). Over enkele jaren zou al het voedsel dat wij eten traceerbaar moeten zijn. Het voorzichtigheidsprincipe, dat erin bestaat dat men meteen maatregelen neemt zodra een gevaar de kop opsteekt (ook als dat gevaar niet te meten is), wordt eveneens algemeen toegepast.

Daarnaast wordt onze voeding strenger dan ooit gecontroleerd. Na de crises heeft de grootdistributie de kwekers strikte normen opgelegd om de veiligheid van haar bevoorrading te garanderen. “Melk die dertig jaar geleden als voortreffelijke kwaliteit werd beschouwd, zou vandaag niet meer op de markt komen, want ze zou absoluut niet aan de huidige hygiënische en veiligheidsnormen voldoen”, benadrukt Pascal Houbaert van de FAVV. “De sector levert enorme inspanningen om gezonde producten te produceren, terwijl ons agentschap toezicht houdt op alle schakels van de voedselketen, letterlijk van de stal tot de tafel. Maar natuurlijk eindigt onze verantwoordelijkheid op het ogenblik dat het product in de handen van de consument komt. En we mogen niet vergeten dat de consumenten zelf verantwoordelijk zijn voor 95 % van de gevallen van voedselvergiftiging. Als de verbruikers bijvoorbeeld de koudeketen niet respecteren of vervallen producten eten, kunnen wij daar helaas niets aan doen.”

Robert Remy, die bij Test-Aankoop verantwoordelijk is voor het voedselbeleid, geeft toe dat er sinds de dioxinecrisis veel is gebeurd, zowel bij de overheid als in de agro-voedingsindustrie. Toch klinkt hij veel minder enthousiast: “Het Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, waar wij al lang om vroegen, functioneert pas sinds 2002 zoals het hoort. Er moet nog hard aan de communicatie worden gewerkt. Wij vragen dat de overheid een volwassen dialoog met de consumenten voert. Dat ze het bijvoorbeeld toegeeft als ze iets niet weet. Wat de landbouw betreft, die heeft wel degelijk begrepen dat hij alles bij transparantie te winnen heeft.”

Burger en consument

Wat eten we nu eigenlijk? Of beter: wat mogen we nu eigenlijk nog eten? “Een beetje van alles”, zegt Robert Remy van Test-Aankoop. “Onze voeding zoveel mogelijk variëren is het beste wat we kunnen doen. Hoe meer verschillende bronnen, hoe kleiner het gevaar voor de gezondheid. Bovendien moeten de mensen hun rol als burger-consument spelen, bijvoorbeeld door de vervaldatum van producten die ze in de handel kopen na te kijken. En door de winkelier of een organisatie zoals Test-Aankoop te waarschuwen als er problemen in de voedselketen opduiken.”

Socioloog Pierre Stassart spreekt liever van de “onvolledig bekwame consument” dan van de burger-consument. “Dat is iemand die veel aandacht heeft voor wat hij eet, die vrij veel van voeding afweet en weigert zijn lot volledig aan de experts toe te vertrouwen. Een geëngageerde consument dus, die zelf keuzes maakt en bereid is te discussiëren over de risico’s die hij aanvaardbaar vindt.”

De hamvraag is dan ook: zijn wij klaar om dergelijke burgers te worden? n

A Karima Amrous

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content