Wat doet ons reageren na een drama?

Of het nu dichtbij gebeurt of ver weg, een drama met dodelijke slachtoffers laat ons zelden onberoerd. En toch gebeurt het. De Franse neuropsychiater en psychoanalyst Boris Cyrulnik bestudeert al jaren waarom en hoe mensen reageren op een traumatiserende gebeurtenis. Of net niet...

Er was de aardbeving in Haïti en de schok in Chili. Dichter bij huis: het inge-storte gebouw in Luik en het treinongeluk in Buizingen. Zonder nog te spreken over het drama in Ghislenghien waarover onlangs het proces werd gevoerd. Families zijn in rouw, gebroken, geveld door het noodlot. En wij kijken van-uit onze zetel toe. Hoe komt het dat wij ons zo betrokken voelen, en wat houdt ons in andere gevallen tegen? Heeft ons eigen verleden een invloed op onze reacties? De Franse auteur, onderzoeker en wetenschapper Boris Cyrulnik is een van de wereldautoriteiten op het vlak van de menselijke veerkracht, het vermogen om een psychisch trauma te verwerken.

Plus Magazine: Hoe komt het dat wij geraakt worden door een drama, zelfs als we het niet met eigen ogen hebben gezien, en zonder de slachtoffers te kennen?

Boris Cyrulnik: Omdat we via de televisie een reëel beeld krijgen van wat er is gebeurd, zelfs al is het ver weg. Mensen kunnen op twee manieren lijden: door iets zelf te ondergaan of door iets te zien gebeuren. Bovendien vragen we ons af hoe wij zouden reageren als we zelf een kind, een partner, een huis zouden verliezen.

Heeft onze reactie iets met ons verleden te maken?

Absoluut! Wie zelf ooit te maken kreeg met een trauma, zal een soort van hypergevoeligheid ontwikkelen voor gelijkaardige trauma’s. Daarom raakt de ene schokkende gebeurtenis ons heel diep en laat een andere ons onberoerd. Wie bijvoorbeeld van dichtbij een oorlog heeft meegemaakt, blijft extra gevoelig voor andere oorlogen, zelfs al hebben die aan het andere eind van de wereld plaats.

Hoe kan deze gevoeligheid zich manifesteren?

Onder de vorm van nachtmerries, bijvoorbeeld. Het kan zelfs gebeuren dat iemand 40 of 50 jaar lang niet meer terugdenkt aan een bepaalde gebeurtenis en dat de wonde toch weer opengereten wordt. Veel mensen verwonderen zich daarover, want ze dachten dat het voorbij was. Verwerkt. Vergeten. Maar dat is niet zo... er blijven altijd sporen in ons onderbewuste.

Als we beslissen geld te storten voor de getroffen bevolking, wat wil dat dan zeggen?

Empathie is de mogelijkheid om zich in het leven van iemand anders te plaatsen. Wie zelf op het affectieve vlak niets te kort komt, kan zich meestal makkelijker in het leed van anderen verplaatsen. Als je dan iets geeft, dan is het effect dubbel: je helpt de andere en je sust je eigen geweten. Dit is evenwichtig, en dus oké. Het kan echter ook anders. Er zijn mensen die geven en blijven geven, veel meer dan ze aankunnen. Het is mogelijk dat ze op die manier hopen in het reine te komen met bijvoorbeeld hun egoïstische verleden.

Er zijn ook mensen die bewust niéts geven. Waar duidt dat op?

Vaak is dat uit angst om zich te laten meesleuren in een vorm van massahysterie. Maar het kan ook een uiting zijn van onverschilligheid, of dat ze afstand houden om zichzelf te beschermen.

Zijn er grenzen aan empathie?

Zeer zeker: wanneer je te veel geeft, verlies je je kern, je eigenheid. Bij sommige koppels gebeurt dat: wanneer de ene partner voortdurend te veel geeft, kan hij of zij zichzelf verliezen. Dit overkomt vooral vrouwen, maar het kan ook bij mannen. Als je je persoonlijkheid verliest, als je depressief wordt, zal dit ook de andere schaden. Een volwassen, harmonieuze empathie is dat je wilt geven maar niet ten koste van alles, niet ten koste van jezelf.

Is solidariteit nog van deze tijd?

Zonder solidariteit is er geen veerkracht meer mogelijk. Als mensen die solidariteit nodig hebben ze niet krijgen, redden ze het niet. Dat geldt ook vandaag. Geven is dus nodig, maar niet voldoende. De slachtoffers moeten ook hun lot in eigen handen nemen en zich weerbaar opstellen. Wanneer ze voortdurend hulp nodig hebben, loopt het fout. Uit studies na natuurrampen is gebleken dat er twee groepen ter plaatse bleven trappelen: zij die niet werden geholpen en zij die juist te veel werden geholpen. De groep die de minste psychotraumatische syndromen ontwikkelde, was deze die wél werd geholpen en ondersteund maar snel zelf de handen uit de mouwen stak. Bij zo’n catastrofe is er dus hulp nodig – ook op het sociale, affectieve, psychologische vlak – maar we moeten er tegelijk op aandringen dat de slachtoffers zo snel mogelijk zelf werk maken van de heropbouw.

Gwenaëlle Ansieau

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content