Toots dankt zijn Vlaamse fans

Ondanks een muzikale carrière die al zestig jaar duurt en die hem beroemd maakte tot in de verste uithoeken van de wereld, is Toots Thielemans zijn Vlaamse bewonderaars-van-het-eerste-uur niet vergeten. Dat wil hij tonen op 24 juli, met een uniek zomerconcert in Brugge.

Tweeëntachtig is hij ondertussen, maar Toots Thielemans heeft iets tijdloos over zich, iets onvergankelijks. Wat niet betekent dat hij niet zou meegaan met zijn tijd. “In mijn Ipod (mp3-speler) heb ik de meest uiteenlopende muziek opgeslagen, want ik wil op de hoogte blijven van de nieuwste tendensen. Norah Jones bijvoorbeeld vind ik fantastisch. Veel jazzpuristen doen wat smalend over haar maar voor mij is zij een beautiful American mix. Ze heeft een gevoel voor blues en is funky. Ik hou ook van Cassandra Wilson, waarmee ik onlangs nog samenspeelde, en Fred Hersch. Die Amerikaanse cocktail met invloeden uit alle windstreken boeit me. Zelf ben ik ook nen echte salade mixte, hé! Het Engels van New York is evengoed mijn taal geworden als het Vlaams of het Frans.”

“Vroeger schreef ik mijn ideeën op in een notaboekje, maar met mijn Ipod kan ik ook deuntjes opnemen die me te binnen schieten, als een geheugensteuntje. Niet dat mijn geheugen me in de steek laat, hoor. Ik herinner me de melodieën die ik vijftig jaar geleden speelde nog goed. Die staan nog altijd op mijn harde schijf, hier in mijn hoofd. Maar met namen heb ik soms meer moeite: wat is de titel van dat nummer ook weer, of hoe heette die trompettist waarmee ik in het orkest van Benny Goodman speelde?”

“Amerika heeft me veel gegeven”

Toots verdeelt al jaren zijn tijd tussen New York en België. ” I love America. Ik hou me niet bezig met politiek, maar dat land heeft me veel gegeven. Ik ben in België beginnen spelen, maar in de States is het allemaal begonnen voor mij. Kun je je dat voorstellen: ik was nog maar een jaar in New York en ik mocht al meespelen met mannen als Charlie ‘Bird’ Parker en Miles Davis, mijn grote idolen. Dat was in de jaren vijftig, de tijd van het bruisende 52th street met de ene jazzclub naast de andere.”

Eén van zijn beste vrienden onder de muzikanten was Quincy Jones. “Ik ben een ketje , nen echten Brusseleir, maar mijn moederke was van Antwerpen en Quincy zei me altijd: ‘Toots, you’re not from Antwerp, you’re from Mississippi. Yo mama spoke through a brother’, waarmee hij schertsend wou aangeven dat mijn moeder iets met een zwarte moet gehad hebben. Want hoe kon ik anders zo’n zwarte sound hebben? Maar het is waar, ik reageer als een zwarte. De blue note zit in mijn bloed en ik ben blij dat ik dat heb meegekregen. Als de blues in de muziek zit, dan ontroert het mij. Ik voel me het best tussen een lach en een traan. Samenspelen met mensen die hetzelfde aanvoelen, schenkt het grootste genoegen. Met Bill Evans bijvoorbeeld, een ook met Jaco Pastorius, dat was misschien wel de strafste van allemaal. Ik ben geen echte componist maar probeer de woordenschat van de jazz en mijn bluesgevoel via de mondharmonica uit te drukken en zo iets toe te voegen aan de muziek. Je kunt het vergelijken met specerijen. In de keuken heb je zout en peper om een gerecht te kruiden, muzikaal kan je dat doen met een vleugje Toots.”

Jazz, salsa, samba, bossa,...

“De blues is van Afrika via Amerika tot ons gekomen. Het komt allemaal van de slavernij en de plantations. Daarom speel ik ook zo graag met Braziliaanse artiesten. Hun muzikale evolutie loopt parallel met die van de jazz. De slaven in Cuba maakten er salsa van en in Brazilië werd dat samba en bossa, maar het is allemaal hetzelfde gevoel. In de States zat ik vaak als enige blanke muzikant op de toerbus of in een black theatre zoals de Apollo in Harlem. Maar dat heb ik nooit een probleem gevonden. En de leiders van de grootste bands letten enkel op wat je muzikaal in je mars hebt. Je huidskleur kan hen niet schelen. Miles Davis bijvoorbeeld was zo iemand. ‘That solo was a motherfucker, Toots!’, zei hij als hij me een complimentje wilde geven. Zelf heb ik nooit zulke woorden in de mond genomen en in het begin keek ik op van het taalgebruik van die jongens. Maar dat hoorde nu eenmaal bij de scène van die tijd.”

“Ik speel Bluesette nog even graag”

In Brugge, op 24 juli, staat onze nationale trots nog eens voor zijn Vlaams publiek. “Hier speel ik soms voor mensen die mij al zestig jaar kennen, da’s fantastisch. Ik ben in ’45 begonnen, toen nog als Jean Thielemans. De jazz is altijd het zwaartepunt van mijn repertoire gebleven, maar ik varieer wel naargelang het publiek. Niet iedereen bezoekt jazzclubs. In Vlaanderen ben ik trouwens voor andere dingen bekend dan in Wallonië. Daar kent men de deuntjes van Baantjer, Witse of Turks Fruit natuurlijk niet. Maar mijn Bluesette overschrijdt alle grenzen. Het is uit 1962 en toch vragen de mensen het nog dikwijls als verzoeknummer. Ik vind het niet erg, want ik speel het nog altijd graag.”

Het succes in Europa kwam wat later dan in Amerika, maar het begon in Vlaanderen. “Dat gebeurde trouwens op een heel speciale manier. Begin jaren zestig was ik op tournee met de 25-koppige Quincy Jones All Stars. Op het festival van Monterrey in Californië nodigde Quincy me uit om een solo te spelen op mijn mondharmonica. Ik wurmde me tussen de trompetten en trombones naar voren en speelde zoals altijd met mijn ogen dicht. Het klonk fantastisch en op het einde van het nummer kreeg ik een staande ovatie maar toen ik mijn ogen opendeed, merkte ik dat ik de hele tijd met mijn rug naar het publiek had gestaan. Zozeer was ik in de muziek opgegaan! Later, backstage, hoorde ik plots een stem achter mij die riep: ‘Toots, het was formidabel!’ Dat was Mon Devoghelaere, op dat ogenblik beginnend journalist bij Het Laatste Nieuws. Toen ik een maand later terugkwam in België stond er nen dikken boterham over mij in de krant. En zo werd ik via Vlaanderen ook bekend in Europa.”

Vijftig jaar later reist Toots nog steeds de wereld rond. “Sinds mijn trombose in de jaren tachtig speel ik veel minder gitaar, maar afgezien van die moeilijke periode in mijn leven heb ik nooit een concert moeten afgelasten. Soms is het wel vermoeiend, die jetlag en toestanden. Als ik voor 2, 3 weken ver van huis ben, neem ik altijd antibiotica mee, want zelfs met een bronchitis speel ik nog. Jazz geeft je de mogelijkheid te improviseren en al eens wat harder of zachter te blazen. En met mijn instrumentje kan ik zelfs nog spelen als ik ooit in een rolstoel beland! In Zweden heb ik eens tussen metershoge sneeuw met een gebroken been staan spelen! Om den Toots te doen zwijgen, moet er meer gebeuren!” n

Tekst: Filip Godelaine, foto’s: Jos Knaepen

“Quincy Jones had gelijk: ik reageer als een zwarte. De ‘blue note’ zit in mijn bloed”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content