“Strips boeien me niet!”

Echte striphelden zijn onsterfelijk en toch viert Jommeke dit jaar zijn vijftigste verjaardag. Plus Magazine sprak hierover met zijn geestelijke vader. Jef Nys over het verleden, het heden en de toekomst van deze eeuwig jonge, stroblonde vijftiger: de enige stripheld die Nys ooit heeft kunnen boeien.

Lang voor er sprake was van Kabouter Plop, Gert & Samson of K3 bevolkten de grote striphelden de droomwereld van de Vlaamse kinderen: Suske en Wiske, Lucky Luke, Gust Flater, Nero. En Jommeke natuurlijk, met zijn bonte bende. Na vijftig jaar en 228 albums, wijst de teller momenteeel een ongelooflijke 53 miljoen verkochte exemplaren aan. Begin daar maar eens aan, Pieter Aspe!

Jommekes geestelijke vader Jef Nys (78) wordt er niet minder bescheiden van. Tekenen en scenario’s schrijven doet Nys al jaren niet meer. Hij kijkt wel nauwlettend toe op het werk van zijn medewerkers.

Plus Magazine: Uw medewerkers moeten niet te veel buiten de lijntjes kleuren.

Jef Nys: Neen, ik weet hoe moeilijk het is om de stijl van een andere tekenaar over te nemen en Jommeke blijft mijn geesteskind. Mijn medewerkers zijn niet meer van de jongsten en ik hoop dat er na hen nog een jonge gast de reeks wil overnemen, maar ook hij zal binnen het oorspronkelijke concept moeten blijven. Ik heb trouwens een testament laten opstellen. Daarin staat dat mijn erfgenamen moeten waken over de erfenis van Jommeke en dat de strip in dezelfde sfeer moet blijven als nu: positief, neutraal, geen geweld, seks of racisme... en dit tot 70 jaar na mijn dood!

Al is hij vijftig, Jommeke is in al die jaren geen spat veranderd.

Het Coca-Cola-logo is in honderd jaar ook nooit veranderd. Bij strips is de herkenbaarheid en een goede plot het belangrijkste. Wij schrijven voor kinderen, de piekleeftijd is 9 jaar. Daarom houden we het eenvoudig. De laatste jaren hebben we de oudste albums opnieuw uitgebracht, in betere kleuren en geactualiseerd. Hier en daar hebben we de oude scenario’s wat herschreven maar de verhaaltjes blijven even onschuldig. De slechteriken zoals Anatool of Kwak en Boemel zijn nog altijd geen echte slechteriken, maar grote deugnieten.

Hebt u er altijd van gedroomd striptekenaar te worden?

Als jongeman deed ik al niets liever dan tekenen, zodat mijn ouders me naar de tekenschool van Berchem stuurden. Door de papierschaarste maakten wij onze tekeningen toen met krijt op een tekenbordje. Later ging ik naar de academie in Antwerpen, maar daar kwam abrupt een einde aan toen er een V-bom in de tuin van onze school viel! In die tijd kende ik praktisch niets van strips, maar de eerste Disneyfilm, Sneeuwwitje, was een openbaring voor mij. Op een dag schreef ik zelfs een sollicitatiebrief naar Walt Disney himself. Tekeningetjes maken in sunny California, dat zag ik wel zitten! Hij antwoordde dat mijn werk heel verdienstelijk was en dat ik het nog ver zou schoppen, maar dat er geen vacante plaatsen waren.

Uiteindelijk ben ik via de karikatuur in de wereld van de strip terechtgekomen. Nadat ik een tekenwedstrijd had gewonnen, kon ik aan de slag bij het weekblad ’t Pallieterke. Ik maakte er politieke karikaturen maar evengoed filmillustraties en tekeningen van sportfiguren bijvoorbeeld. In ’58 kwam ik bij de krant Het Volk terecht, toen Marc Sleen daar de grote man was. Maar ze zochten nog naar een strip voor een iets jonger publiek. Ik was enkele jaren daarvoor in Kerkelijk Leven met de eerste Jommekesstrip begonnen. Ik heb mijn figuurtjes dan wat aangepast. Jommeke werd wat ouder, zodat hij meer avonturen kon ondernemen en meer op reis gaan. Ik heb het altijd plezierig werk gevonden, maar zelf strips lezen interesseerde me niet. Ik heb eens één keer beroepshalve een Suske en Wiske gelezen, later ook eens een Asterix. Maar na een paar bladzijden had ik er al genoeg van. Wat niet wil zeggen dat ik geen bewondering heb voor de tekenaaars, hoor. In het bijzonder voor Hergé en Franquin.

Hoe bent u bij dat sympathieke ‘mannetje met het strooien dakje’ uitgekomen?

Na de oorlog was het pagekopke bij jongeren heel populair, zowel bij jongens als bij meisjes. Ik vond dat wel passen voor mijn hoofdfiguurtje. Strips blijven natuurlijk karikaturen. Ooit kreeg ik het verwijt dat ik zwarten altijd met dikke lippen afbeeldde, dat was zogezegd racistisch. Maar ik teken toch ook Chinezen met spleetogen, de lakei Anatool is een platkop en de zwervers hebben een spraakgebrek. In strips gaat dat zo. Ik wil gewoon dat de kinderen eens voor een halfuurtje een leuk verhaaltje kunnen lezen. Op de boekenbeurs staan ze allemaal braaf in een rij aan te schuiven voor een handtekening: Joodse kinderen, Afrikaantjes, Marokkaantjes, Indische of Vlaamse kinderen, de Jommekesavonturen brengen hen samen. Koen Wauters vertelde me ooit dat hij een alle albums heeft gelezen, op het toilet! Ik vermoed dat er nog steeds heel wat Jommekes op Vlaamse toiletten te vinden zijn.

Het lijkt een zalige job, aan je bureau verhaaltjes zitten te bedenken...

Dat is natuurlijk veel te romantisch voorgesteld. Het was hard werken. Vroeger deed ik alles alleen. Om acht uur ’s morgens begon ik eraan, elke dag van de week. Ik breidde elke dag een vervolg aan het verhaal van de vorige dag. Soms was dat een zware bevalling met veel barensweeën, maar de dwang van de deadline is de beste impuls. Toen mijn kinderen nog klein waren en ze kwamen ’s middags van school terug, dan legde ik hen mijn werk voor. Uit hun reactie zag ik meteen of ik goed bezig was of niet. Later had ik contracten waarbij ik zes albums per jaar moest afwerken. Er was dus altijd wel een reden waarom het vooruit moest gaan. Ik had niet de tijd van een Hergé om alles zwaar uit te spitten. Nu ik eigenlijk al lang met pensioen zou moeten zijn, kan ik het werk nog altijd niet loslaten. Dat vierde kind van mij, dat papieren manneke heeft zo’n beslag op mij gelegd. Dat heeft me ook belet om me met andere dingen die me interesseerden bezig te houden, zoals artistiek tekenen of beeldhouwen.

Ziet u nog een grote toekomst weggelegd voor het stripverhaal, of gaan videospelletjes de zaak overnemen?

Vroeger was een stripverhaal een belangrijk onderdeel van de krant. Nu is er de link met tv, maar volgens mij is die formule geen lang leven beschoren. De Urbanusstrip gaat al lang mee, die heeft zijn eigen publiek opgebouwd. Maar neem nu de strips rond Margriet Hermans, Jacques Vermeire, de Pfaffs of de Planckaerts. Het is niet omdat je op tv komt dat je ook een goede strip kunt brengen. Voor jonge tekenaars is het veel moeilijker om bij het grote publiek bekend te raken of om een bepaalde niche te veroveren. Bovendien is alles al gemaakt, van de zeemzoetste heiligenverhalen tot de hardste porno. En de kinderstrip kampt met nog een ander probleem: er moeten meer geboortes komen!

Ik sluit niet uit dat Jommeke misschien ooit een held in een videospelletje wordt, maar dan enkel in een geweldloze game, dat staat in mijn testament. In veel van die spelletjes spat het bloed langs alle kanten, ik heb dat nooit begrepen. Ooit wou een grote Franse uitgeverij Jommeke in Frankrijk lanceren. De directeur vond de verhalen goed, maar er moest meer in gevochten worden, zei hij. Ik heb dat voorstel meteen geweigerd. Van kindsbeen af moet het er blijkbaar ingepeperd worden bij de jeugd: er moet en zal gevochten worden! Daar doe ik niet aan mee. Nee, nee. Die goeie ouwe strip zal mij nog wel een tijdje overleven.

Het mooiste compliment kreeg ik ooit van een moeder die me schreef: Bedankt voor de boekjes, want nu zijn mijn kinderen eens een halfuurtje stil. Met al die videospelletjes in huis worden die stille momenten voor ouders steeds schaarser. n

Filip Gobelaine

Alleen dat vierde kind van mij, dat papieren manneke, laat me niet los

Na de oorlog solliciteerde ik bij Walt Disney: tekeningetjes maken in ‘sunny California’, dat zag ik wel zitten...

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content