Ons lichaam in cijfers

Het gewicht. De hartslag. De bloedsuikerspiegel. Het cholesterolgehalte. Vele aspecten van onze gezondheid worden uitgedrukt in cijfers. Wat hebben we daar concreet aan? Wat zijn de ideale waarden? Waar liggen de grenzen?

Het lichaamsgewicht is ontegensprekelijk de waarde die het vaakst bepaald wordt. Voor sommige mensen is het een ware obsessie om dagelijks op de weegschaal te gaan staan en elk grammetje dat er bijkomt of afgaat te registreren. Op zich heeft het gewicht nochtans niet zo veel te betekenen voor onze gezondheid. Het moet steeds gezien worden in functie van de lichaamslengte.

De Body Mass Index

Een belangrijke waarde om de invloed van het lichaamsgewicht op onze gezondheid te bepalen is de Body Mass Index (BMI). Die geeft de verhouding weer tussen het lichaamsgewicht en de lengte. Hij wordt berekend door het lichaamsgewicht (in kilo) te delen door het kwadraat van de lichaamslengte (in meter).

Bijvoorbeeld: iemand weegt 70 kg en is 1,80 meter groot, dan is de BMI

70: (1,80 x 1,80) = 21,6.

Op basis van deze Body Mass Index heeft de Wereldgezondheidsorganisatie de kans op gezondheidsproblemen proberen te schatten. Het resultaat ziet u in de tabel hierboven. Telkens wordt het BMI in verband gebracht met de categorie en het gezondheidsrisico.

De gezondheidsrisico’s waarmee zwaarlijvigheid (obesitas) gepaard gaat zijn: diabetes, hoge bloeddruk, te hoge bloedvetten, hart- en vaatziekten, bepaalde kankersoorten, galstenen, slokdarmontstekingen, long- en ademhalingsproblemen, gewrichtsslijtage, jicht, stoornissen in de geslachtshormonen en vruchtbaarheid, psychosociale problemen.

Beter dan uzelf dagelijks te wegen en u op die waarde vast te pinnen, berekent u bij welk gewicht uw BMI gelijk is aan 20 en bij welk gewicht aan 25. Als u uw lichaamsgewicht tussen deze twee waarden houdt, is er geen vuiltje aan de lucht.

De middelomtrek

Toch zegt de BMI nog niet alles over het mogelijke gezondheidsrisico dat verband houdt met het lichaamsgewicht. Dit risico wordt namelijk mede bepaald door de vetverdeling. Hoe meer buikvet, hoe hoger het risico.

De middelomtrek is een maat voor de hoeveelheid vet in de buikholte. Deze waarde wordt gemeten met een gewoon meetlint op het smalste deel van het middel, tussen de onderste rib en de bovenkant van het heupbeen. Mannen hebben over het algemeen meer buikvet (het zogenaamde appeltype), terwijl vrouwen eerder te makeen krijgen met heupvet (het peertype). Bij een dieet zal buikvet sneller verdwijnen dan heupvet.

Bij mannen schat men de kans op ziekte matig verhoogd bij een middelomtrek groter dan 94 cm en ernstig verhoogd wanneer deze waarde meer dan 102 cm bedraagt. Bij vrouwen zijn deze cijfers res-pectievelijk 80 cm en 88 cm.

Veel buikvet is een belangrijke risico-factor voor diabetes type II, voor hart- en vaatziekten en voor het metabool syndroom (een combinatie van minstens drie van volgende vijf factoren: overgewicht, hoge bloeddruk, verhoogde cholesterol, verhoogde triglyceriden, insulineresistentie). Hoe wordt dit verklaard? Buikvet blijkt fysiologisch veel actiever te zijn dan vet elders in het lichaam. Vet in de buikholte telt meer cellen per eenheid en is beter doorbloed. Het verhoogt de insuline-resistentie, de bloeddruk en het cholesterolgehalte.

De bloeddruk

De bloeddruk wordt bepaald door de kracht waarmee het hart het bloed doorheen de bloedvaten pompt. Het is normaal dat de bloeddruk gedurende een etmaal schommelt en dat ook een eventuele inspanning een invloed uitoefent. Daarom is het belangrijk dat de bloeddruk steeds ongeveer op hetzelfde moment van de dag en in rust gemeten wordt. Dan worden steeds twee waarden genoteerd: de bovendruk komt overeen met de kracht waarmee het hart het bloed in de bloedvaten pompt, de onderdruk is een maat voor de druk in de bloedvaten op het moment dat het hart zich ontspant en zich weer met bloed vult. Zowel de verhoging van beide drukwaarden als van één van beide waarden kan tot verwikkelingen leiden.

Pas wanneer de bloeddruk bij meerdere opeenvolgende metingen verhoogd of verlaagd is, spreken we respectievelijk van van hypertensie en hypotensie (zie kader onderaan). De bloeddrukwaarde wordt uitgedrukt in millimeter kwik (mm Hg).

De hartslag

Onze hartslag of hartfrequentie is een waarde die we heel makkelijk zelf kunnen bepalen. Meestal doen we dat ter hoogte van de pols (aan de arteria radialis) door de vingertoppen van wijs- en middenvinger op de pols (kant van de handpalm) te leggen, ter hoogte van het uiteinde van het spaakbeen aan de duimzijde van dit been. Het kan ook ter hoogte van de hals (aan de arteria carotis). Voor deze meting gaat u met de vingertoppen zachtjes vanaf het strottenhoofd naar de buitenkant van de hals toe, tot u de hartslag voelt. Oefen nooit te veel druk uit op dit bloedvat want zo kunt u duizeligheid veroorzaken.

Normale polsslag in rust

Volwassen man 60-70 slagen/minuut

Volwassen vrouw70-75 slagen/minuut

Mensen die veel aan sport doen hebben vaak een beduidend tragere hartfrequentie omdat hun hart krachtiger en economischer samentrekt.

De bloedsuikerspiegel

Bij suikerziekte (diabetes) bestaat er een chronische stoornis van de glucosestofwisseling waardoor de bloedsuikerspiegel voortdurend verhoogd is. Het is belangrijk de bloedsuikerwaarden binnen bepaalde grenzen te houden om verwikkelingen ter hoogte van diverse organen te voorkomen: jeuk, slechtgenezende wonden, hart- en vaatziekten, nierbeschadiging, beschadiging van het netvlies, zenuwstoornissen,...

Bij de bepaling van de bloedsuikerwaarde op een bloedstaal dat nuchter genomen werd, moet deze waarde ideaal beneden de 80 mg/dl liggen. Omdat de bloedsuikerwaarde schommelingen vertoont in de loop van de dag, wordt bij een verhoogde waarde vaak een bloedsuiker-dagprofiel bepaald. Hierbij wordt de bloedsuikerwaarde meerdere keren in de loop van de dag gemeten. De gemiddelde waarde moet onder de 120 mg/dl liggen.

Zakt de bloedsuikerspiegel beneden de 50 mg/dl dan spreken we van hypoglycemie (een te lage bloedsuikerwaarde). Dit gaat gepaard met beven, zweten en een gevoel van zwakte. Een suikerklontje of een stukje chocolade volstaan om de bloedsuikerspiegel weer omhoog te krijgen.

De cholesterol

Ook om de hoeveelheid cholesterol in het bloed te meten zal de arts een bloedafname doen. Deze gebeurt bij voorkeur in een periode waarin u uw normale voedingsgewoonten hebt aangehouden en uw gewicht stabiel is. Een meting laten uitvoeren net na de feestdagen is dus geen goed idee.

Om de totale cholesterol, de LDL- én de HDL-cholesterol, in het bloed te bepalen hoeft u niet noodzakelijk nuchter te zijn voor de bloedafname. Indien de arts echter ook de triglyceriden in het bloed wil laten meten, mag u 12 uur voor de bloedafname niet eten of drinken.

Omdat er heel wat factoren zijn die het cholesterolgehalte tijdelijk kunnen beïnvloeden, zal een arts nooit de diagnose van een verhoogd cholesterolgehalte in het bloed stellen op basis van één meting. Wordt een hypercholesterolemie vastgesteld dan zal na 8 tot 12 weken een tweede meting gebeuren.

De huidige aanbevelingen luiden: totale cholesterol < 190 mg/dl, LDL < 115 mg/dl. Bij vier groepen mensen moet evenwel gestreefd worden naar lagere waarden, namelijk een totale cholesterol < 175 mg/dl en LDL < 100 mg/dl:

1. Patiënten met een bewezen hart- en vaatziekte (hartinfarct, angor of drukkende pijn in de borstkas, beroerte,...)

2. Patiënten zonder bewezen hart- en vaatziekte maar met diabetes met microalbuminurie (aanwezigheid van het eiwit albumine in de urine, wat wijst op een aantasting van de nieren)

3. Patiënten zonder bewezen hart- en vaatziekte maar met een sterk verhoogde bloeddruk ( 180/110 mm Hg)

4. Patiënten zonder bewezen hart- en vaatziekte maar met een hoog totaalrisico.

Voor de HDL- en de triglyceridenwaarden bestaan geen specifieke streefwaarden maar men gaat ervan uit dat er een hoger risico bestaat indien de HDL-waarde bij mannen beneden de 40 mg/dl ligt of bij vrouwen beneden de 46 mg/dl, of wanneer de triglyceridenwaarden hoger is dan 150 mg/dl. n

Leen Baekelandt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content