Ode aan de vrijheid

Op de hoogvlakte in het centrum van Mongolië volgen we de onherbergzame routes die de nomadenkampen met elkaar verbinden. En we nemen deel aan de Naadam, het nationale feest waar, net zoals in de tijd van Dzjengis Khan, de fiere erfgenamen van de Mongolische keizer elkaar ontmoeten.

Het was in het begin van de vorige eeuw, in 1911, dat het oude Mongolische rijk gereduceerd werd tot een lapje grond, een zakdoek groot. Tenminste, dit in vergelijking met China en Rusland, de twee reuzen die het land insluiten. In werkelijkheid is het nog altijd ruim vijftig keer zo groot als België. Ruim voldoende dus voor drie miljoen inwoners, waarvan een derde in Oulan-Bator woont. Rond de hoofdstad ligt de steppe met 40 miljoen schapen en talloze kuddes paarden en kamelen die de temperatuurschommelingen van 40° tot +40°C trotseren.

In 1990, tachtig jaar nadat het land bevrijd werd van het juk van de Sovjetunie, zijn de Mongoliërs begonnen aan de opbouw van hun nieuwe, vrije toekomst. Toen werden er immense mijnen van mineralen, edelstenen en halfedelstenen ontdekt. Goud in onwaarschijnlijk grote hoeveelheden, wat perspectieven biedt voor nog minstens zestig jaar, wat belangrijk is als we weten dat 70 % van de bevolking jonger is dan dertig. De helft daarvan woont nog in een yourt (een ger in het Mongools) en één derde leidt een nomadenbestaan, maar ze dromen allemaal van een sedentair leven. Steden rijzen op te midden van de steppen. De tijd dat kasjmier het belangrijkste exportproduct was, is definitief voorbij.

De shock van de ‘grootstad’

Ulaanbaatar, UB zegt de lokale bevolking, is niet meer te herkennen. Van de staatswinkels met lege rekken en de avenues met sovjetwoonblokken is geen spoor meer te bekennen. Hippe boetieks zijn in de plaats gekomen. Moderne jonge meisjes lopen er heupwiegend rond. In het centrum is er het immense Sükhbataarplein met het standbeeld van Dzjengis Khan onder de marmeren arcaden van het parlement. De brede lanen krioelen van het volk en het monasterium van Gandan, onder het sovjetregime vernield en geplunderd, is in al zijn praal hersteld. Ruim 600 boeddhistische monniken beoefenen er hun eredienst en in de hoofdtempel staat een gouden Boeddha van 26 meter hoog.

Op enkele stappen van het klooster neemt ons gezelschap zijn intrek in het kleine pension van de francofiele organisatie Gandan Guesthouse et Tours dat we op het internet hebben gevonden. Bakta, onze gids die onberispelijk Frans spreekt, verwelkomt ons met een aanstekelijke glimlach terwijl Monhöö, onze chauffeur, met de hulp van onze jonge kok Olzé het water, de kisten met voedsel, de iglotenten en de slaapzakken in een vreemd voertuig laadt: een VW-combi uit de jaren 60, sovjetversie. “Zelfs door rivieren rijdt hij!”, klinkt het enthousiast.

Vooruit dan maar, in oostelijke richting, over een ongastvrije kuilenvlakte die ooit een snelweg moet worden die heel Mongolië doorkruist.

Een offer voor de hemel

Zo ver de einder reikt, lopen de karren- en wagensporen hier kriskras door elkaar, en toch lijkt Monhöö een vaste piste te volgen, zelfverzekerd en zonder te twijfelen. We laten de hitte van de Gobiwoestijn achter ons. De lucht wordt zachter. Rond 13 uur, in the middle of nowhere, kijken we bewonderend toe hoe Olzé op een minigasvuurtje een heleboel lekkere hapjes te voorschijn tovert. Gezond en gekruid met de couleur locale, en toch aangepast aan onze smaak.

Naar het einde van de namiddag toe, bereiken we het nomadenkamp dichtbij de heilige berg Hogno Tarna Uul. De lucht is nu zwaar en donker, maar de wolken splijten open rond de monumentale rotsen. Een grootvader verzamelt zijn schapen voor de nacht, een zoon voert de kamelen. In de hoofdger staat de aïrag (gefermenteerde paardenmelk) als welkomst-geschenk te dampen op het vuur.

De volgende ochtend heel vroeg is de familie de geiten aan het melken terwijl wij ons klaarmaken om te vertrekken. Een enkele keer houdt Monhöö nog halt: bij een ovoo, een steencirkel waarin allerlei objecten liggen, als offergaven voor de bergen en de hemel. Iedereen in het gezelschap respecteert de sjamanencultus: we draaien driemaal om onze eigen as en leggen onze giften bij de andere.

Op weg naar de Naadam

Begin juli worden overal de voorbereidingen getroffen voor het Naadam (11 en 12 juli), het feest dat Dzjengis Khan in het leven riep om de onafhankelijkheid te vieren. Gekleed in hun mooiste del (kleed), komen de nomaden naar de steden en dorpen afgezakt. Daar worden worstelwedstrijden, boogschieterijen en paardenrennen georganiseerd. Wij genieten ervan in het kleine stadje Lün en daarna in het progressievere Karakoroem, de tweede stad van het land. Dit was de hoofdstad van Dzjengis en het oudste Boeddhistische klooster, Erdene Zuu, bevindt er zich nog altijd. Dit bezoek aan de heiligste tempels van Mongolië is een unieke ervaring op zich, en toch is het vooral de Naadam die onze aandacht opeist. De hele namiddag bewonderen we de vrouwen die zich met elkaar meten in het boogschieten, de mannen die dansen als adelaars, de kinderen die zich uitleven op hun paarden.

Ingewijd in het plattelandsleven

Na het feest rijden we een lange tijd doorheen de vallei van de Orkhon. We zien de vele tenten die hier en daar het uitgestrekte groen opfleuren. We kruisen schapen, geiten, yaks en paarden. Arenden en gieren cirkelen boven onze hoofden. Kraanvogels stappen op hun hoge poten door het gras.

Bij de warmwaterbronnen van Tsenger slapen we een nachtje in Ulaan Tsutgalan, een echt toeristisch kamp. Minder authentiek, dat is waar, maar de warme douche kunnen we wel appreciëren.

Hier, vlakbij de prachtige watervallen, ontmoeten we Char, zijn familie en zijn vriend Enkhae, die de yaks aanvoert. Hier begint ook onze trekking doorheen een beschermd vulkaangebied dat de navel van de acht meren wordt genoemd. Wouden, plateaus, basaltvelden en meren wisselen elkaar af in een gekleurde halo van subalpiene bloemen: meidoorn, akelei, edelweiss, huislook, campanula, vergeet-mij-nietjes, wilde anjelier, bosaardbei...

Om me helemaal Mongoliër te voelen, huur ik een paard bij Char en zo volg ik een kudde yaks over de heuveltoppen. Het blijkt een Takhi te zijn, een nazaat van het Przewalskipaard. Mens en dier die samen deel worden van de natuur. Heerlijk!

De derde dag worden we door een onweer overvallen. Char beslist sneller dan gepland naar onze auto terug te keren. De yaks worden opgetuigd en Char en ik vertrekken in een bedwelmende galop van zes uur, slechts onderbroken door af en toe een moeizame draf. Fier en gelukkig groeten we Monhöö, onze chauffeur die ons staat op te wachten. Samen rijden we nog tot aan het Grote Witte Meer. En op de terugweg zien we de Taiikhar-rots en de ruïnes van de Khar Balgascitadel. Maar hoe dichter het einde van onze tocht nadert, hoe meer we ons één grote familie voelen met Baktar, Olzé en Monhöö. Wanneer het uur van ons vertrek aanbreekt, is het enkel onze pas veroverde Mongolische fierheid die ons belet een traan weg te pinken... n

Tekst: Sophie Dauwe. Foto’s: S. Dauwe / Pepite Photography

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content