© getty images

Met dit ABC ben je helemaal mee

In deze turbulente tijden kan het economische en financiële jargon dat in de pers wordt gehanteerd jouw zicht op de realiteit wat vertroebelen. Uitleg bij enkele belangrijke termen.

Economie

BBP. Het bruto binnenlands product (BBP) meet de totale waarde van de rijkdom die door de economische actoren (huishoudens, bedrijven, overheden) wordt gecreëerd binnen een grondgebied.

Groei. Traditioneel verwijst men in de pers naar de reële groei, d.w.z. de ontwikkeling van het BBP, zonder de impact van de prijzen. De nominale groei daarentegen weerspiegelt de algemene ontwikkeling van het BBP – prijzen en volume.

Recessie. Wanneer de reële groei van het BBP negatief is, krimpt de economische activiteit, maar is er niet automatisch sprake van een recessie. Op de financiële markten hebben economen het soms over een technische recessie wanneer het BBP twee opeenvolgende kwartalen achteruitgaat. In essentie is de omvang van de krimp de beslissende factor om van een recessie te spreken.

Prijsstijging

Inflatie. Dit is “een situatie die gekenmerkt wordt door een algemene en voortdurende stijging van het prijsniveau”. Traditioneel zijn de cijfers in de pers gebaseerd op de consumentenprijsindex (CPI), dat is de index van de prijzen van goederen en diensten die wij als consumenten kopen. De samenstelling van dit mandje wordt om de twee jaar herbekeken, gebaseerd op enquêtes bij gezinnen. Inflatie gaat gewoonlijk gepaard met een periode van sterke economische activiteit en groei, waarbij de prijzen stijgen omdat de productie (het aanbod) de vraag van de consument niet kan bijbenen. Maar dat is niet altijd het geval.

Onderliggende inflatie. Die wordt op dezelfde manier bepaald als de conventionele inflatie, maar dan zonder rekening te houden met energie en onbewerkte voedingsmiddelen, omwille van de grotere volatiliteit van deze prijzen (marktrisico, weersomstandigheden enz.). Volgens Statbel weerspiegelt de onderliggende inflatie dus de diepe evolutie van de prijzen.

Producentenprijzen. De index van de producentenprijzen, soms ook index van de groothandelsprijzen genoemd, meet de ontwikkeling van de prijzen waartegen bedrijven hun productie verkopen. Ze bestaan voor verschillende sectoren: de bouw, de industrie, diensten. Hoewel minder gevolgd, wordt de producentenprijsindex beschouwd als een voorloper van de consumentenprijzen.

Desinflatie. Een term die je niet mag verwarren met deflatie. Desinflatie betekent een afname van de inflatie, met andere woorden een vertraging van de prijsstijgingen. Als de prijzen op hol slaan, is desinflatie welkom.

Deflatie. Of negatieve inflatie, is een situatie waarin de prijzen dalen. Je zou geneigd zijn te denken dat dit goed nieuws is, maar deflatie is traditioneel synoniem voor economische rampspoed. Want als de prijzen dalen, stellen de mensen hun aankopen uit om er later minder voor te betalen, wat op de verkoop en de economische activiteit weegt.

Stagflatie. Dit is een situatie waarin een economie zowel last heeft van een stagnerende economische activiteit als van hoge inflatie. Dit is een van de slechtste economische scenario’s, vooral bekend uit de jaren 70, omdat inflatiebestrijding meestal betekent dat de economie daardoor wordt afgeremd en er dus een recessie dreigt.

Indexering. Sommige prijzen (en inkomens) worden geïndexeerd, wat betekent dat ze de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (zie inflatie) volgen. België is een van de weinige landen, samen met Cyprus, Luxemburg en Malta, waar de lonen worden geïndexeerd. Ook sociale uitkeringen en huurprijzen worden geïndexeerd.

Rente

Centrale bank. Deze openbare instelling treedt op als een bank voor de banken. Commerciële banken kunnen hier hun overtollige liquide middelen op een lopende rekening zetten of er op korte termijn geld van lenen. De belangrijkste centrale bank ter wereld is de Amerikaanse Federal Reserve (Fed). In de eurozone is dat de Europese Centrale Bank (ECB).

Beleidsrente. De centrale bank bepaalt de rente op haar lopende rekeningen en leningen. Die tarieven worden de beleids- of basisrente genoemd omdat zij de algemene ontwikkeling van de rentevoeten beïnvloeden. Eenvoudig gezegd: de kortetermijnrente (die het rendement van spaarboekjes beïnvloedt) volgt rechtstreeks de basisrente en de langetermijnrente (barometer voor hypothecaire leningen) is gebaseerd op de verwachtingen over de ontwikkeling van de basisrente. Dit verklaart waarom de markten veel aandacht besteden aan de toespraken van centrale bankiers.

OLO-rente op 10 jaar. OLO’s (lineaire obligaties) zijn de staatsobligaties die door België zijn uitgegeven, het gaat om langetermijnleningen op de markten. De rente van OLO’s die nog 10 jaar lopen, wordt beschouwd als de belangrijkste barometer voor de langetermijnrente.

US Treasury Bonds. Dit zijn de staatsobligaties van de Verenigde Staten. Zij vertegenwoordigen ’s werelds grootste financiële markt, goed voor 24.000 miljard dollar (of 24 biljoen dollar). Het is ook de belangrijkste beursbarometer ter wereld. Wanneer de rente op de treasury bonds stijgt, zijn beleggers geneigd andere, riskantere beleggingen links te laten liggen. En omgekeerd.

Energiecrisis

TTF-markt. De Title Transfer Facility in Nederland is de belangrijkste gashandelsmarkt in Europa. De prijzen van veel leveringscontracten in België zijn gekoppeld aan de TTF-marktplaats.

Spotprijs. De spotprijs geeft de waargenomen prijs aan op een energie- of grondstoffenmarkt voor onmiddellijke levering.

Termijncontract (of future). Op de termijnmarkt (of forward) wisselen specialisten en beleggers contracten uit voor de toekomstige levering van energie of grondstoffen. Elk contract is gekoppeld aan een leveringstermijn die kan variëren van de volgende maand tot over meerdere jaren.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content