Mensen redden: tussen trots en onmacht

Eerst de aardbeving in Haïti, daarna het ingestorte flatgebouw in Luik: België mag best trots zijn op zijn reddingsteams die vaak nog mensen levend vanonder het puin haalden. Plus Magazine sprak met ambulancier Leo Haeseldonckx.

Het was12 januari, half tien ’s ochtends toen ambulancier Leo Haeseldonckx (59) de vraag kreeg of hij meteen met het B-Fastteam naar Haïti kon vertrekken. “Ik had het half verwacht toen ik op de radio het nieuws over de aardbeving hoorde”, zegt Leo, zelf vader van vier kinderen en opa van vier kleinkinderen. “Ik heb meteen geantwoord dat ze op mij konden rekenen, maar ik was wel heel zenuwachtig: het was mijn eerste missie.”

Wat was uw eerste indruk toen u in Haïti landde?

“Op het vliegveld konden we niets zien. Pas nadat we met de vrachtwagen vertrokken waren, ontdekten we de ravage. Het eerste dat me opviel, was dat de mensen helemaal niet vuil waren, hoewel er net zulk een zware ramp gebeurd was. Achteraf heeft iemand me dat uitgelegd. Haïtianen vinden dat je het niet kunt helpen dat je arm bent, maar dat je er wel kunt voor zorgen dat je schoon bent op jezelf. In alle omstandigheden.”

Ging het er erg chaotisch aan toe?

“Neen, het ging verrassend goed. De eerste dag, bij het opzetten van het veldhospitaal, was het wat aftasten maar daarna liep het vlot. De patiënten lagen op straat. Daar bepaalden de artsen wie eerst hulp nodig had en wij brachten deze mensen dan naar de tent. Verder deden we alles wat we maar konden om te helpen. We legden compressen, knipten verbanden los en maakten wonden schoon. Eigenlijk verliep alles best gedisciplineerd. Ik kwam ook snel onder de indruk van de vriendelijkheid en het begrip van de Haïtianen: ze hebben bijna niets, maar wat ze hebben, delen ze. En ze staan altijd klaar om elkaar te helpen.”

Wat waren de meest emotionele momenten?

“Toen ik van het thuisfront hoorde dat mijn negenjarige kleindochter Marthe zelf een actie voor Haïti had opgezet, kreeg ik tranen in mijn ogen. Zonder de steun en de bezorgdheid van thuis is het sowieso moeilijk om er als hulpverlener niet onderdoor te gaan. Ook heel emotioneel was de episode toen we enkele adoptiekinderen gingen ophalen in het weeshuis. Aan de overkant van de straat lag alles plat. En dan al die kinderen die op hun paasbest naar ons toekwamen. In hun ogen las je de vraag: neem me mee, asjeblief! Ik had dat zo graag willen doen, maar ik wist dat we er maar een paar konden meenemen. Toen hebben we het allemaal moeilijk gehad. Het was muisstil in de bus. Als redder ben je trots op je werk, maar altijd zijn er momenten dat je je machteloos voelt. Op de terugvlucht naar Brussel kregen we met twee redders elk een adoptiekind onder onze hoede. Voor collega Stefaan en mezelf was dat Rose-Berline, een meisje van een jaar of vijf. Op weg naar het vliegveld zagen we de zee. Piscine, piscine zei Rose, c’est grand! En toen we opstegen pakte ze mijn hand vast. Ik had het moeilijk toen ik in België op de luchthaven afscheid van haar moest nemen. Maar dat had ik ook al gehad toen we moesten terugkeren. Het was echt niet gemakkelijk om ons veldhospitaal en die patiënten achter te laten. Daarom ben ik vast van plan nog terug te gaan.”

Ariane De Borger

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content