Licht is geen luxe

Zonnekloppers hebben gelijk. Niet voor de warmte. Wel voor het licht, dat dieper doorwerkt dan we vermoeden. En ons zeer waarschijnlijk beschermt tegen winterblues.

Jan Etienne, redactie Bodytalk

In 1984 lanceerde de Amerikaan Edward Wilson de biofilietheorie. Die stelt dat mensen onlosmakelijk verbonden zijn met de natuur en dat contact ermee voordelen oplevert voor hun gezondheid. In hetzelfde jaar stelde Roger Ulrich vast dat patiënten in een kamer met een ruim uitzicht op de natuur, na een ingreep sneller te been waren, minder om pijnstilling vroegen en minder mopperden over hun verzorging. Ulrich keek niet naar de lichtinval, maar wees op het belang van de natuur. Zijn onderzoek werd druk besproken, maar de medische wereld trok geen concrete besluiten.

Kamer op het zuiden

Het belang van licht voor het herstel van patiënten werd op het einde van de jaren 1990 voor het eerst opgemerkt door de Canadese Kathleen Beauchemin. Tijdens een onderzoek met lichttherapie viel op dat depressieve patiënten die een kamer betrokken aan de zonnige zuidkant sneller naar huis konden dan wie in een sombere kamer op het noorden lag. Kort daarop publiceerde Beauchemin de studie Sterven in het donker, over een parallel bij hartinfarctpatiënten: het sterftecijfer in zon- overgoten kamers (met een lichtintensiteit tot 2500 lux, met de zonneblinden halfdicht) lag de helft lager dan in de noordelijke kamers met slechts 400 lux. Opnieuw trokken veel artsen de ogen wijd open en weer bleef het daar bij. Het tij lijkt nu echter toch te keren. Zo werd recent nog een experiment uitgevoerd met patiënten na een rugoperatie. Bij mensen op een zonnige kamer nam de vraag naar pijnstilling met 22 % af. Een welkome daling, want postoperatieve pijn wordt vooral behandeld met opiumderivaten die kunnen zorgen voor ongewenste effecten zoals misselijkheid en braken.

Gevoelig voor het hemelblauw

Hoe het licht ons dagritme en onze slaapcylcus beïnvloedt, weten we nog steeds niet precies. Maar rond de recentste eeuwwisseling kwam er een doorbraak in het onderzoek. In de ogen werd er een nieuwe soort gespecialiseerde cellen ontdekt. Die blijken hooggevoelig te zijn voor blauw licht met een golflengte van ongeveer 450 tot 480 nanometer. Ze staan ook rechtstreeks in verbinding met de suprachiasmatische kern in de hersenen, de plaats van onze centrale lichaamsklok. Dat de cellen helemaal niet bijdragen tot wat we zien, verklaart vermoedelijk waarom het zo lang duurde eer ze ontdekt werden. Al waren er aanwijzingen in die richting. Complete blindheid leidt meestal tot een verzwakking van het dag-en-nachtritme, maar bij sommige blinde mensen blijft dat intact. Onderzoek toonde ook aan dat blinden na blootstelling aan fel licht meer melatonine produceren, een hormoon dat een centrale rol speelt in de organisatie van onder meer de slaap-waakcyclus. De ogen van blinden vervullen dus nog altijd een belangrijke functie, ook al zien ze er niets meer mee.

Ondertussen weten we ook dat het genoemde blauwe licht via de suprachiasmatische kern krachtig ingrijpt op de dagelijkse cyclussen en ritmes die ons leven bepalen. Veel krachtiger dan wit licht. Het komt overeen met het hemelblauw van de lucht. Het onderdrukt de afscheiding van melatonine. Het is dus niet toevallig dat de afscheiding van dit hormoon rond 7.30 uur naar een dieptepunt duikt en vanaf 21 uur weer oploopt. De meest gevoelige zones voor het blauwe licht liggen op het onderste deel van het netvlies onderaan in de oogbol, de plaats waar ook het zonlicht invalt.

Geschenk uit de hemel

Toen we elke dag nog naar buiten moesten om ons kostje te vergaren, maakte het niet veel uit dat we een deel van onze tijd doorbrachten in donkere holen. Vandaag is de verlichting in onze huizen vaak zwak in vergelijking met de sterkte van het daglicht. Op een onbewolkte zonnige dag krijgen we meer dan 100.000 lux over ons heen. Indirect daglicht schommelt tussen 10.000 en 20.000 lux, maar op een sombere winterdag klimt het licht soms maar net boven 1000 lux. Minstens 2500 lux per dag hebben we nodig voor een biologisch effect. In de huiskamer leven we meestal onder 100 tot 300 lux. In een excellent verlicht kantoor meet je soms 400 lux, in een operatiezaal 500. Het computerscherm levert nauwelijks 45 lux, een televisiescherm niet meer dan 10 lux. De maan produceert op een heldere nacht slechts 0,3 lux, en toch is dat voldoende om je weg te vinden. Voor minutieuze werkjes zoals het herstellen van horloges, het corrigeren van drukproeven en borduurwerk beschik je best over 1000 lux. Daarvoor moet je letterlijk onder een lamp kruipen. Elke dag een wandeling of fietstocht in het buitenlicht is dus een stevige aanrader.

Waakzaamheid voor somberheid

Geen wonder dat in artikels over herfstblues en winterdepressies lichttherapie wordt gepromoot. Maar dat vraagt om enige nuance. Norman Rosenthal, de arts die als eerste het fenomeen van seizoengebonden stemmingsstoornissen omschreef en de pionier van de lichttherapie, wijst op belangrijke verschillen met klassieke depressies. Zo slapen en eten mensen met een seizoendepressie net veel meer in plaats van minder. Rosenthal stelt daarom voor om een aparte diagnostische definitie in te voeren. In hun lichtste vorm zijn winterblues niet meer dan een tijdelijke stemmingsdip. Maar de ergste vorm moet niet onderdoen voor een klassieke depressie en moet dus ook met dezelfde ernst behandeld worden. Rosenthal stelt daarbij geen veto’s. Alles wat eventueel kan helpen, dient ingezet: licht, cognitieve gedragstherapie en antidepressiva, al werkt niet alles bij iedereen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content