Kanker wordt een chronische aandoening

Dr. Françoise Meunier is al sinds 1991 algemeen directeur van de European Organisation for Research and Treatment of Cancer (EORTC – Brussel). Zij is dus een bevoorrechte waarnemer in een domein van de gezondheidszorg waar hoop letterlijk doet leven.

Plus Magazine: In België is klinisch onderzoek nog altijd een miskend domein.

Dr. Françoise Meunier: Dat klopt. En dat is erg jammer. Het publiek gaat uit de bol wanneer wetenschappers een gen ontdekken of een muis genezen terwijl de resultaten van klinisch onderzoek rechtstreeks betrekking hebben op patiënten! Klinisch onderzoek – d.w.z. proeven bij mensen – is het laatste stadium van een lang proces. Eens vorsers begrijpen wat er zich afspeelt op celniveau en ze deze gegevens bevestigd zien bij proefdieren, is het tijd om ze toe te passen op mensen. Dit is een onontbeerlijke stap alvorens een nieuw geneesmiddel op de markt kan komen of een bepaalde therapie wordt erkend en in de praktijk bij alle patiënten kan worden toegepast.

Wat zijn uw banden met de geneesmiddelenindustrie?

Soms gaan wij een partnership aan om nieuwe geneesmiddelen te testen. Maar wij behouden altijd onze wetenschappelijke onafhankelijkheid, een van de troeven van de EORTC. Tal van behandelingen omvatten radiotherapie en chirurgie. Daar komen geen medicijnen aan te pas en dus financiert de geneesmiddelenindustrie deze studies ook niet.

We testen ook nieuwe moleculen voor de behandeling van zeldzame tumoren, iets waarvoor de industrie niet meteen belangstelling heeft omdat de afzetmarkt beperkt is. Maar als wij goede resultaten boeken, zoals bij hersentumoren en sarcomen (tumoren van de weke weefsels, die zich doorgaans vrij snel ontwikkelen), draagt de geneesmiddelenindustrie bij om de databases te verkrijgen en geneesmiddelen te laten registreren.

Hoe rekruteert u proefpersonen?

Via de artsen van de 300 ziekenhuizen die met de EORTC samenwerken. Wij helpen hen om protocollen uit te werken, voor te leggen aan de ethische commissie, databanken samen te stellen met deskundigen, enz. Bij aanvang van een klinisch onderzoek moeten de evaluatiecriteria heel nauwkeurig worden vastgelegd: hoe ver is de ziekte gevorderd (lokaal of uitgezaaid), werd er al met een behandeling gestart, wat zijn de kenmerken van de kankercel? Dit is onontbeerlijk om dezelfde types tumoren te vergelijken. Zo weten we vandaag dat de ene borstkanker de andere niet is: er bestaan tal van subtypes. Als de arts de diagnose heeft gesteld bij een patiënt die in aanmerking komt om aan een onderzoek mee te werken, bespreekt hij dit met de patiënt en vraagt hem om een informed consent te ondertekenen. Die toestemming telt liefst 15 pagina’s.

Boezemt zo’n document geen angst in?

Natuurlijk! Het document is lijvig omdat wij rekening moeten houden met de Europese richtlijn over experimenten op mensen, door de lidstaten omgezet in nationale wetgeving. Gelukkig bekwamen we recent een herziening die de procedure vereenvoudigt. We hebben aangetoond dat de richtlijn de researchkosten fors de hoogte injaagt, zonder dat de kwaliteit van het onderzoek of de bescherming van de patiënt verbetert. Het Europees Parlement en de lidstaten moeten de herziening nog goedkeuren, wat nog drie jaar zal duren.

Hoelang duurt het voor een onderzoek vruchten afwerpt?

Reken op maximum vijf jaar voor het werven van proefpersonen. Alles hangt af van het aantal patiënten dat nodig is. Dat kan variëren van 800 tot 6000... Bij kankeronderzoek hebben we bovendien resultaten nodig van vijfjaarsoverleving. Klinische conclusies zijn er dus pas acht tot tien jaar na het opstarten van het onderzoek. Dat het zo lang duurt, valt voor de patiënten en hun families moeilijk te begrijpen.

Hoe reageren patiënten op het voorstel om aan een onderzoek deel te nemen?

Ruim 95% gaat akkoord! Dat is begrijpelijk. Patiënten zien in dat door deel te nemen aan een klinisch experiment ze baat kunnen hebben bij een behandeling die nog niet bestaat. Noem het een extra reddingsboei.

Toch heeft het nog heel wat voeten in de aarde eer een patiënt aan een experiment wordt toegevoegd: raadplegingen, lange gesprekken, een vertrouwensrelatie tussen de patiënt en het behandelende team, enz. Uiteraard kunnen proefpersonen ook op elk moment uit het onderzoek stappen, maar dat gebeurt in de praktijk maar zelden.

Is wie deelneemt aan klinisch onderzoek zeker van een goede opvolging?

Absoluut. Elk dossier maakt het voorwerp uit van toezicht, audits e.d. door andere artsen. Die kwaliteitscontrole werkt geruststellend.

Klinische research streeft ook naar minder belastende behandelingen.

Inderdaad. Dat is een van de doelstellingen van de academische wereld. En daar zitten we niet op dezelfde lijn als de geneesmiddelenindustrie. Wij testen de geleidelijke afbouw van medicatie: door de dosis en/of toedieningsduur te drukken wordt een geneesmiddel minder agressief en heeft het minder bijwerkingen. We zijn daar al in geslaagd voor leukemie en de ziekte van Hodgkin (kanker van het lymfestelsel). In de jaren ’60 en ’70 kwam een kankerdiagnose neer op een doodvonnis. De artsen moesten zwaar geschut inzetten – met vreselijke complicaties – in een poging om de ziekte uit te roeien. Dat is vandaag anders: de prognose is beter, patiënten genezen. Artsen streven nu naar meer levenskwaliteit voor de patiënt.

Hoe makkelijk is het om een minder agressieve behandeling voor te stellen?

Een aantal jaar geleden hadden we het lef en de moed om kinderen met leukemie niet te bestralen. De resultaten hebben onze verwachtingen ingelost. De eerste patiënt bij wie we dit probeerden, was een meisje van negen jaar. Vandaag is ze 34, burgerlijk ingenieur en moeder van drie kinderen. En het levende bewijs dat minder agressief behandelen wel degelijk mogelijk is.

Bij welke vormen van kanker is research minder onontbeerlijk geworden?

Bij teelbalkanker, de ziekte van Hodgkin, leukemie bij kinderen... Al kunnen we ook deze behandelingen nog verfijnen, de toxiciteit ervan op lange termijn verminderen en tot een betere selectie van patiënten met een slechte prognose komen. Zodat we alleen deze personen agressiever moeten behandelen. Daarentegen boeken we weinig vorderingen bij longkanker en pancreaskanker, twee vormen van kanker die vrij laat worden gediagnosticeerd.

Welke behandelingen hebben u het meest verrast?

Dankzij ons onderzoek kan tegenwoordig bij ruim 40% van de patiënten met strottenhoofdkanker een laryngectomie (verwijdering van het strottenhoofd) worden vermeden. Maag-darmsarcomen – ooit in 80% van de gevallen dodelijk – behandelen we nu met een pilletje. De overleving is met zo’n tien jaar toegenomen.

Mag ons land fier zijn op zijn gezondheidszorg?

Zeker en vast! De Belgische gezondheidszorg boekt uitstekende resultaten. In Europa en zelfs daarbuiten zijn we een voorbeeld, door onze expertise en deelname aan internationale onderzoeken. Van alle patiënten die jaarlijks in het raam van EORTC-onderzoeken worden behandeld – en dat zijn er zo’n 6.000 – is 10% Belg.

Welke ontwikkelingen verwacht u nog?

De levenskwaliteit van de patiënt is een van de belangrijkste prioriteiten. Ze zal nog toenemen omdat behandelingen almaar specifieker en gerichter worden. Ook onze kennis van de moleculekenmerken van de tumor neemt verder toe zodat we stilaan evolueren naar behandelingen op maat van elke patiënt. Tot slot brengt de analyse van kankercellen soms aan het licht dat tot 20 genetische afwijkingen aan de oorsprong van een bepaalde kanker liggen. Dé grote uitdaging bestaat erin te achterhalen welke afwijkingen het gevaarlijkst zijn om die dan agressiever aan te pakken.

Zullen we op een dag kanker overwinnen?

Neen, maar kanker zal een chronische ziekte worden. Het zal niet meer zo’n beproeving zijn. En na de diagnose zullen patiënten niet alleen langer maar ook beter leven.

Michèle Rager

“Meer levenskwaliteit voor kankerpatiënten is onze belangrijkste prioriteit”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content