Iedereen een beetje Italiaan!

23 juni 1946. De Italiaanse en Belgische regeringen ondertekenen een akkoord: arbeidskrachten in ruil voor steenkool luidt de deal. Meteen komt er een massale migratiestroom van Italianen richting België op gang. Zeventig jaar later is deze Italiaanse gemeenschap perfect ingeburgerd en kleurt ze ons land met dat extra streepje zon!

Geen Belgische Italiaan die de beruchte roze affiche niet kent. Een affiche vol beloftes die in het naoorlogse Italië overal in het straatbeeld opdook en een erg aantrekkelijk beeld schetste van het werk in de Belgische mijnen: een prima salaris, gratis steenkool, kinderbijslag, huisvesting. Italië zit op dat moment aan de grond: het land is getekend door het fascisme van Mussolini en door de burgeroorlog. Werkloosheid en ellende eisen hun tol. Veel werkloze, niet zelden uitgehongerde mannen putten moed uit de affiche: in twee jaar tijd verlaten 75.000 Italianen hun vaderland om in de Limburgse en Waalse mijnen te komen werken, gedreven door de hoop op een beter leven.

Vandaag weten we dat het dagelijkse bestaan van die eerste economische immigranten een pak minder rooskleurig was dan de affiches lieten uitschijnen. Maar dat neemt niet weg dat tienduizenden Italianen naar ons land emigreerden. Tot 1974, want vanaf dan gold er officieel een arbeidsmigratiestop en kregen buitenlanders die zich in ons land wilden vestigen niet langer automatisch een arbeidskaart. In de jaren ’60 waren de Italianen met bijna 400.000! Best een indrukwekkend cijfer als je weet dat ons land toen negen miljoen inwoners telde.

Italiaanse nationaliteit en roots

Vandaag is dat cijfer fors gedaald, al gaat het nog steeds om een grote groep: volgens de Directie Statistiek van de FOD Economie leefden er in 2015 bijna 157.000 Italianen in België, mensen met een dubbele nationaliteit – zo’n 3.000 – niet meegerekend. De meesten wonen in de provincies Limburg, Luik, Henegouwen en in Brussel. “Tel daar nog de tot Belg genaturaliseerde Italianen bij en de Belgen met een Italiaanse moeder en/of vader en je komt uit op 800.000 tot één miljoen Belgen met een Italiaanse achtergrond. Iedereen is dus een beetje Italiaan”, zegt Gianni Canova, de voormalige RTBF-journalist die tot de jaren ’80 het gezicht was van Ciao Amici, een tv-programma voor de Italiaanse gemeenschap in België.

“Het was een traditie in alle Italiaanse gezinnen in België: op zaterdagmiddag werd er op tv naar Ciao Amici gekeken, pas daarna ging men aan tafel. De hele Italiaanse gemeenschap keek naar ons programma, in Wallonië én in Vlaanderen! Beroemd wil ik mezelf niet noemen, maar als ik in Limburg ben, is er altijd wel iemand die roept: Ciao Canova! Come stai? Tot op vandaag blijven de Italianen in Vlaanderen en Wallonië contact houden en spreken ze Italiaans met mekaar, ook al hebben de ene Nederlands en de andere Frans geleerd.”

Over de grenzen van provincies en gewesten heen bestaat er een Italiaanse gemeenschap, ook al is die intussen versnipperd en is de eerste generatie immigranten stilaan aan het verdwijnen. Naar aanleiding van de 70ste verjaardag van het Steenkoolakkoord plannen regio’s met een grote Italiaanse gemeenschap evenementen. Toch vindt Gianni Canova het jammer dat “de media altijd dezelfde opvoeren: Elio Di Rupo, Salvatore Adamo, Rocco Granata, Sandra Kim, Enzo Scifo... Allemaal Italianen die het ongelooflijk ver hebben geschopt, maar in zekere zin ook de bomen die ons beletten het bos te zien. Want er zijn zoveel andere, minder bekende Italianen die echt iets van hun leven hebben gemaakt!”

Een stukje Italië

Voor een gesprek over de Italiaans-Belgische gemeenschap neemt Gianni Canova ons mee naar de Casa Nostra in Seraing, Belgiës oudste, nog actieve caffè voor Italiaanse immigranten in België, opgericht door een Italiaanse katholieke missie. Achter de grauwe industriestad gaat een stukje Italië schuil waar klanten koffie drinken uit minuscule kopjes en je wordt begroet met Ciao Bello/Bella! als je de deur openduwt. Aan de muur de beroemde roze affiche, naast posters van Ferrari’s en platen van de Italiaanse zanger Tony Di Napoli. Woord en wederwoord kaatsen heen en weer tussen de tafeltjes en soms wordt iemand met forse stem gecorrigeerd. “We praten luid, maar we kunnen niet zonder mekaar!”, voelt iemand zich verplicht me op mijn gemak te stellen.

Iedereen heeft hier zijn eigen verhaal. De arbeiders uit de jaren ’50 zijn er niet langer bij, maar hun kinderen herinneren zich nog heel goed hoe erg het met Italië gesteld was toen ze vertrokken en wat er door hun hoofd ging toen ze in België aankwamen. “Wat mij opviel toen ik door het raampje van de trein keek, waren de koeien in de wei”, vertelt iemand. “Wie in Italië koeien in de wei liet grazen, was die sowieso kwijt. Gestolen.”

“Ikzelf ben geboren in Lombardije, in een chalet op 2.000m hoogte, boven de boomgrens dus”, vertelt Gianni Canova. “Ik wil het niet ellendiger voorstellen dan het was, maar ik mag gerust zeggen dat ik thuis armoede heb gekend. Elk jaar verzamelden we castagne, kastanjes. Daar werd dan een dikke, voedzame soep van gekookt. ’s Avonds gingen we op de bank zitten die in de gigantische schouw werd gezet. En wanneer ik als vijfjarig kind ’s morgens wakker werd, lag er soms sneeuw op mijn deken. Toch heb ik aan die tijd alleen maar mooie herinneringen. Mijn vader was berggids. Hij raakte zijn werk kwijt toen zijn baas, een voormalige fascistische senator, vernam dat mijn vader vroeger bij de partizanen was geweest. Eerst verkocht mijn vader zijn horloge, daarna zijn trouwring. Twee weken later zag hij de roze affiche. In maart 1946 is hij naar België vertrokken. Omdat hij het dialect van Piemonte sprak, dat nauw verwant is met het Frans, moest hij gelukkig niet afdalen in de mijn: hij kon aan de slag als tolk. Vele anderen hadden minder geluk. Voor hen was de schok enorm. Stel je voor wat het moet betekend hebben voor een herder uit Sardinië die in het begin van de week nog schapen hoedde en op vrijdag al diep onder de grond moest afdalen in een kooi!”

Ingeburgerd, niet geïntegreerd

Ook voor de gezinnen en de kinderen van de gastarbeiders was het een traumatische ervaring. Zij moesten leren leven in een nieuwe omgeving, in een nieuw land. “Tot hun twaalfde, dertiende waren de kinderen erg Italiaans omdat ze bij la mamma of la nonna bleven. Pas daarna kregen ze belangstelling voor andere dingen – meisjes, school, werk... – en raakte Italië wat op de achtergrond. Op die leeftijd had ik een hekel aan Italië, omdat dat land mijn vader een schop onder zijn kont had gegeven. Ik haatte het Italiaanse establishment. België had ons leven gered. Ik wilde gewoon opgaan in de massa hier, ook al bleek dat in werkelijkheid onmogelijk. Toen ik carrière wilde maken als zanger, heb ik zelfs mijn naam verfranst! Later, rond mijn 40ste, was ik zoals vele andere immigranten die als kind hierheen waren gekomen, benieuwd naar mijn roots. Een heel klassiek scenario, want als je niet weet waar je vandaan komt, weet je niet waar je heen gaat. En net zoals zovele anderen kwam ik tot de slotsom dat ik zowel Belg als Italiaan ben.”

De ziel van de Belgische Italianen heeft overduidelijk de dubbele nationaliteit, een recht dat ze trouwens resoluut opeisen. Vandaar dat Gianni Canova – en vele anderen met hem – steigert wanneer men de Italiaanse gemeenschap aanhaalt als een voorbeeld van geslaagde integratie. “Wij zijn niet geïntegreerd, want integratie zou betekenen dat wij geen enkele voeling meer zouden hebben met onze roots. Hoezeer wij ons ook Belg voelen, wij voelen ons evenzeer Italiaan. Wij hebben twee culturen, twee talen. We staan met één been hier en met één been ginder. Je mag hoogstens zeggen dat de Belgische Italianen formidabel ingeburgerd zijn in de Belgische samenleving, eerst economisch, daarna ook sociaal. Wat het voor ons wat gemakkelijker maakte, was – je moet dat durven toe te geven – dat wij er een verwante, want eveneens christelijke cultuur op nahouden.”

Fantasie en werklust

Vandaag hebben de meeste nakomelingen van deze Italiaanse immigranten de Belgische nationaliteit. En hoe sterk ze zich ook bewust zijn van hun achtergrond, ze voelen zich Belg. Niemand die in België nog vreemd opkijkt van een Italiaans klinkende naam of voornaam, want die maakt definitief deel uit van het landschap. Maar wellicht is er wel meer dan dat en hebben de Italianen een subtiele stempel gedrukt op het hedendaagse België? “Volgens mij hebben wij België wat meer zuiders temperament ingeblazen”, monkelt de voormalige RTBF-journalist. “We hebben het land een beetje meer kleur gegeven. Van een Belgische vriend kreeg ik te horen dat hij vroeger altijd jaloers was wanneer hij fraai uitgedoste Italianen tegen kwam, strak in het pak en met hun zwart-met-witte schoenen. Het klopt alleszins dat we veel succes hadden bij de Belgische meisjes!” Dat streepje fantasie is overigens goed merkbaar in de winkelstraten van de gemeenten waar veel Italianen wonen.

In de Casa Nostra schetst ex-profvoetballer Toni Alberti een lichtelijk ander beeld van het verleden: “De Italianen die hierheen kwamen, hebben het respect van de Belgen moeten verdienen. Ze moesten boven zichzelf uitstijgen om niet de kop-van-jut te worden. Bij het knikkeren, bij het voetballen: je moest altijd zorgen dat je de beste was, zo niet moest je het ontgelden. Gelukkig zagen de Belgen snel in dat de Italianen die aan de slag waren in de industrie uitstekend werk leverden. Logisch, want ze deden niets zonder na te denken over de gevolgen van hun daden.” Het naoorlogse Belgische economische mirakel is dus deels te danken aan de Italiaanse werklust.

“Een aantal prominenten uit België die vandaag wereldwijde erkenning genieten, heeft Italiaanse roots”, doet Gianni Canova een duit in het zakje. “Denk maar aan kankerspecialist Vincent Castronovo of aan econoom en politoloog Riccardo Petrella, om er maar twee te noemen. Wij zijn allemaal arm geweest en we waren bereid om hard te werken om uit de miserie te geraken. Wij zijn naar hier gekomen om een bestaan op te bouwen en hebben in heel wat domeinen het verschil gemaakt!”

NICOLAS EVRARD

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content