“Het menselijk leven blijft een wonder!”

Marleen Temmerman (52) is een bezige tante. Gynaecologe, hoofd van de dienst Verloskunde in het UZ Gent, hoogleraar, docent, coördinator van projecten in België en Afrika, auteur, medewerkster aan televisiereportages. En toch is haar drijfveer heel eenvoudig: “De fascinatie voor het leven. En hoe we de wereld zo leefbaar mogelijk kunnen maken.”

We moeten even geduld oefenen aan haar bureau in het UZ want Marleen Temmerman ligt wat achter op haar uurschema. “Sorry dat ik wat te laat ben, zegt ze, maar we hebben net een bevalling met complicaties achter de rug.” Daar wachten we met plezier voor. In vergelijking met de geboorte van een kind is de productie van een tijdschriftartikel maar een onbenullige bezigheid. Wie per se een professor wil interviewen die lesgeeft en aan wetenschappelijk onderzoek doet, maar die ook nog dagelijks in de praktijk staat, weet dat hij dit risico loopt.

Plus Magazine: Zijn er bij al uw uiteenlopende activiteiten dingen die u meer interesseren dan andere?

Marleen Temmerman: Ik vind die variatie een ideale mix, maar al sinds mijn studietijd ben ik erg geïnteresseerd in onderzoek rond vruchtbaarheid en alles wat daarmee samenhangt. Na mijn opleiding ben ik een paar jaar aan de slag gebleven bij professor Devroey. Het waren de jaren tachtig, de pionierstijd van de in-vitrofertilisatie met de geboorte van de eerste proefbuisbaby, Louise Brown. Ik vond het razend interessant. Alles wat te maken heeft met het ontstaan van het leven, de zwangerschap of de vraag waarom je niet zwanger wordt, dat boeide mij. En het feit dat de wetenschap koppels kan helpen die al lang een kindje willen! Momenteel ben ik betrokken bij onderzoek dat zich voornamelijk toespitst op de oorzaken van vroeggeboortes en tweelingen. Nog steeds wordt 7 à 10 % van alle kindjes te vroeg geboren. Wij onderzoeken wie meer kans heeft op vroeggeboorte en hoe we problemen sneller kunnen opsporen.

De wetenschap wordt steeds performan-ter. Welke impact zal die voortschrijden-de vooruitgang hebben op ons leven?

We gaan steeds meer ziekten vroegtijdig kunnen vaststellen en dat zal ook ethisch een aantal nieuwe problemen met zich meebrengen. Bepaalde genetisch dominante spierziekten uiten zich pas op de leeftijd van 40 jaar. Stel dat je een telg uit die familie bent, wil je dan weten of je die ziekte in je draagt? En stel dat je zwanger bent, wil je dan weten of je ongeboren kind door die ziekte is aangetast? Straks zullen we ook weten of een vrouw het gen draagt van borstkanker, ongeveer 5 procent van alle borstkankers zijn immers familiaal bepaald. Dan weten we al op voorhand dat bijna iedereen in die familie borstkanker zal krijgen. Dat zijn discussies die eraan komen.

Ook op het gebied van in-vitrofertilisatie staan we voor nieuwe uitdagingen. Bij deze techniek ontstaan meestal vier of vijf embryo’s. Daarvan wordt er uiteindelijk maar één, hooguit twee, terug in de baarmoeder geplaatst. We zullen op deze embryo’s genetische testen kunnen uitvoeren en het gezondste embryo terugplaatsen. Op deze manier kunnen zware genetische ziekten gaandeweg verdwijnen. Je hoort veel over de kwalijke gevolgen van eugenetica, maar op een aantal terreinen kan het zeker heel wat menselijk leed vermijden.

Tijdens zwangerschappen worden steeds meer vooronderzoeken uitgevoerd. Wat is de rol van de arts daarbij?

Onze taak is in de eerste plaats informatie geven. Testen of een foetus of ongeboren kind al dan niet drager is van het syndroom van Down door middel van een vruchtwaterpunctie is niet ongevaarlijk. In 3 op de 1000 gevallen leidt dit tot een miskraam. Als mensen beslissen dat elk leven welkom is, moet je de zwangerschap niet belasten met zo’n test. Je moet dat allemaal geval per geval afwegen. Dat gesprek voer ik met alle patiënten. Ik zetel ook in een ethisch comité waar we grensgevallen evalueren en proberen te bepalen op welke vragen van patiënten we al dan niet kunnen ingaan. Maar je kunt geen algemeen geldend lijstje maken. Elk geval moet apart bekeken worden.

In België maakte u gebruik van de meest geavanceerde toptechnologie, en toch ging u naar Afrika. Waarom hebt u dat gedaan en wat hebt u er geleerd?

Ik wou al van in mijn prille jeugd naar Afrika, nadat een missionaris in onze school was komen spreken. In 1985 ben ik dan voor het eerst in Kenia gaan werken. Ik deed er onderzoek voor de universiteit van Nairobi en werkte in een kraamkliniek in een sloppenwijk van de hoofdstad. We verwerkten er zo’n tachtig bevallingen per dag. Het leed is in Afrika onnoemelijk groter dan bij ons en dat heeft de mensen gehard. Zo herinner ik me een vrouw die huilde bij haar zevende opeenvolgende doodgeboren kind. Een van onze Keniaanse verpleegsters reageerde: “Waarom huilt die vrouw nu, ze kende het kind toch nog niet?” Niemand hoort graag slecht nieuws, maar in Afrika wordt er meer rekening mee gehouden. In vele landen krijgt een kind bij de geboorte zelfs geen naam. Men wacht af tot het wat groter is want het kan ondertussen nog overlijden. Van de andere kant wordt leed er niet alleen gedragen. Je kunt steeds terugvallen op de extended family, zoals dat bij ons vroeger ook het geval was in de grote boerenfamilies. Het concept vader is ook heel verschillend van bij ons. Zo vroeg een Afrikaanse medewerker van het lab mij eens drie dagen vakantie om terug te keren naar zijn thuisland voor de begrafenis van zijn vader. Zes maanden later wou hij terug... opnieuw voor de begrafenis van zijn vader! Eerst dacht ik dat hij me voor de gek hield, maar in de ogen van een Afrikaan kan een vader evengoed een oom of een buur zijn. Toch wordt ook in Afrika die sterke familiale structuur belaagd door twee fenomenen, namelijk de aids-epidemie en de verstedelijking.

Ook na uw terugkeer naar België liet Afrika u niet los?

In 1992 zijn we definitief teruggekeerd. Eens terug in België zijn wij gestart met een klein centrum van artsen en andere wetenschappers met als doel projecten in Afrika op te starten die de ongelijkheid bestrijden. We hebben bijgedragen tot de opleiding van zes Keniaanse artsen en een zestigtal andere wetenschappelijke medewerkers. We zijn met projecten rond moedersterfte bezig en met programma’s om jonge meisjes een alternatief te bieden voor de prostitutie en hen te beschermen tegen seksueel overdraagbare aandoeningen. Ook in België lopen een aantal projecten, onder andere om geweld tegen vrouwen aan te pakken, hulp te bieden aan verkrachte vrouwen en allochtone vrouwen voor te lichten over seksuele gezondheid.

Al deze initiatieven zijn veel breder dan het louter medische. Is de sociale factor voor u even belangrijk?

Mijn sociaal engagement is altijd even groot geweest dan mijn wetenschappelijke interesse. Hoe kunnen we iets doen aan de sociale ongelijkheid? Hoe kunnen we de gezondheidszorg beter organiseren? Het doel van een maatschappij is toch de verschillen tussen mensen zoveel mogelijk te beperken. Bij ons zijn de verschillen tussen arm en rijk kleiner dan in Afrika maar toch nog aanzienlijk. Daarom zijn de principes van solidariteit zo belangrijk. De discussie of onze sociale zekerheid nog wel betaalbaar is moet gevoerd worden, maar laten we asjeblieft die principes van solidariteit niet overboord gooien! Ons model van gezondheidszorg is zeer goed, maar het komt erop aan de beschikbare middelen beter te verdelen. Thuiszorg bijvoorbeeld kost minder dan opname in het ziekenhuis, maar het kost de patiënt toch meer omdat hij minder terugtrekt van het ziekenfonds. De vergrijzing op zich is niet het probleem, dat kunnen we aan, maar er is te veel overlapping. De patiënteninformatie is niet beschikbaar in een centrale databank zodat er veel dubbele onderzoeken gebeuren. Van cruciaal belang is dat de huisarts de centrale figuur is van de zorgverlening. Vandaar dat ik ook pleit voor een verplichte inschrijving van elke Belg bij een huisarts naar keuze.

Ouderen komen vaak in het nieuws in een medische context, alsof die twee noodzakelijk hand in hand gaan.

Hoe ouder, hoe meer medische problemen, dat is logisch. Maar we moeten oppassen voor overmedicalisering. Dat zie je ook in het debat rond de menopauze. Voor een aantal vrouwen is een hormonentherapie ongetwijfeld nuttig, maar dat wil nog niet zeggen dat elke vrouw zo’n therapie moet volgen. Ik vind inderdaad dat ouderen te vaak in een context van afhankelijkheid worden opgevoerd, hoewel ik het gevoel heb dat er stilaan een kentering komt. Ik hoop nog erg actief te blijven in mijn oude dag. Oud worden is niet in een hoekje gaan zitten. Oudere in het Swahili is Meze, wat eigenlijk wijze man betekent. Daar moet je geen 70 jaar voor zijn hoor, maar wel een zekere levenswijsheid hebben. Jonge mensen in Afrika gaan bij belangrijke beslissingen eerst advies vragen aan de ouderen, die volop betrokken worden in het sociale leven. Dat moet bij ons ook kunnen! n

“In Afrika wordt de ‘Meze’, de oudere wijze man, volop betrokken in het sociale leven. Dat moet bij ons ook kunnen!”

“De vergrijzing op zich kunnen we aan maar er is te veel overlapping: bij gebrek aan informatie gebeuren er te veel dubbele onderzoeken.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content