Het land van de lieve reuzen

De inwoners van Sri Lanka hebben een boontje voor olifanten. Niet alleen omdat ze hun boeddhistische ceremonies opluisteren, maar vooral omdat ze onherroepelijk aan het verdwijnen zijn. Hun laatste kans op overleving schuilt in de nationale parken en in... een verrassend weeshuis.

Langzaam en met roffelende trom trekt de vreemde stoet door de open plek in de jungle. De zware maar soepele dikhuiden lopen kop aan staart, sommige met een opgerolde en andere met een trots uitgestrekte slurf, maar allemaal zorgeloos en bijna blij. Log van lichaam zijn ze maar ook helder van geest. Dat stralen de intelligente oogjes van deze lieve kolossen uit. Al duizend jaar zijn de olifanten thuis in de ruïnes van Polonnaruwa, de oude hoofdstad in het noorden van Sri Lanka die nu overwoekerd wordt door de rijke vegetatie van de jungle. Ook in de maansteen van de monumentale trap naar Vatadagé, een indrukwekkend boeddhistisch monument, zijn olifanten gegraveerd, als symbool van de laatste fase in de reïncarnatiecyclus van de aanbeden god.

Op dit diepboeddhistische eiland, dat tot 1972 Ceylon heette, is de olifant inderdaad altijd nauw verbonden geweest met de godsdienst én met een vorm van levenskunst. Al in de 3de eeuw voor Christus stichtte koning Devanampiya het eerste beschermde gebied voor wilde dieren. Tot de komst van de Engelse kolonisten waren de olifanten eigendom van de kroon. Een van de belanbrijke consequenties was dat niemand ze mocht doden.

Groen goud uit de bergen

Ergens in het heuvelland, in het centrum van het eiland, snoeit Kathali met een snelle, kordate beweging zachte blaadjes met een smaragdgroene schijn. Het lijkt wel of de handen van de jonge vrouw over een lilliputterbos zweven, waaruit ze met veel behendigheid de blaadjes pikt. Haar rugmand raakt langzaam maar zeker vol met het groene goud dat hier in de bergen zo welig floreert. De koele, vochtige lucht is de rijkdom van een streek die alles aan het Britse imperium dankt. Want het waren de Britten die hier begonnen met de ontginning van het thee. Enkele honderden meters verder buurt dan ook het zilverkleurige gebouw van de tea factory met een kleine Hindoetempel vol bonte beelden. De theepluksters vergeten de goden van hun voorouders niet, voorouders die door Sir Thomas Lipton en andere rijke planters uit het zuiden van India naar hier werden gebracht.

Aanvankelijk hadden de Engelse avonturiers hier alleen een ondoordringbare jungle gevonden, een moeilijk te ontginnen woestenij. In het begin was dat niet makkelijk. En de eerste theeplanten vielen dan ook nog ten prooi aan de onverzadigbare eetlust van de olifanten die het woud waarin zij zich voedden, zagen verdwijnen. Dat duurde echter niet lang, want de Engelsen schakelden beroepsjagers in om orde op zaken te stellen. Zo was er ene majoor Rogers, die onder de geschokte blikken van de Sri Lankanen meer dan 1500 olifanten zou hebben doodgeschoten. Maar er moet blijkbaar een god voor de olifanten bestaan, want de drieste jager werd als straf voor zijn moordlust neergebliksemd. En, nog vreemder, later werd zijn graf tweemaal door de bliksem getroffen...

Ook het dorpje Nuwara Eliya draagt de stempel van die tijd. Rond de koloniale gebouwen hangt een geur van nostalgie. De kolonialen zijn lang geleden vertrokken, maar hun schaduw hangt nog boven het gehucht in de heuvels. De Country Club, het prachtige golfterrein, de gevel van het Grand Hotel – vroeger de residentie van de Britse gouverneur – alles lijkt op Engeland in het klein.

De tand van Boeddha

De kruidentuin van Peradeniya toont een schitterend staaltje van het vakmanschap van de tuinlieden uit het verre Albion. Bamboebosjes, allerlei soorten orchideeën en tropische bloemen parfumeren de lucht en betoveren de bezoekers tot vandaag toe met hun subtiele kleuren.

De tuin grenst aan de oude koninklijke stad Kandy, die nog een stevige binding heeft met de rijke tradities van Sri Lanka. Kandy ligt ingesloten door met jungle begroeide bergen en spiegelt zich in een klein meer. Aan de oever staat de meest vereerde tempel van het eiland. De Tempel van de tand van Boeddha is het schrijn van de eerbiedwaardig relikwie. Een onafgebroken stroom van pelgrims komt er offers brengen. Binnen de muren van het heiligdom spelen twee olifanten de rol van geluksbrengers. Wie samen met een baby onder hun buik door kruipt, verzekert zichzelf én de baby van een gelukkig leven. En op de processiedagen worden de lieve reuzen aangekleed met kleurige stoffen. Hun berijders, de kornaks, zijn zelf gekleed als prinsen van duizend-en-één-nacht en leiden hen met gratie en waardigheid. Wat een oogverblindend schouwspel! Samen banen ze zich een weg door de enthousiaste menigte, voorafgegaan door ontelbare, met opvallende halssnoeren behangen dansers.

De meest imposante van alle olifanten heeft de eer om in de Perahera, de grote jaarlijkse processie, de relikwie van de tand van Boeddha te dragen. Zijn machtige lichaamsbouw en indrukwekkende staat van dienst heeft hem een rol in de film Indiana Jones and the Temple of Doom opgeleverd. Voor de Sri Lankanen is het dier heilig. Het mag niet door een vrouw benaderd worden. Het geketende oude mannetje wiegt zenuwachtig heen en weer. Er sijpelt een vloeistof uit zijn schedel, een teken dat hij in de bronst is. Niemand mag in de buurt van de kittelorige kolos komen, zelfs zijn beste vriendje Madu niet. Madu is een jonge olifant die nog niet zolang geleden als een boefje door de velden van het zuiden van het eiland zwierf. Op een dag werd hij door boze dorpelingen gevangen en ze brachten Madu naar Innawela. Nu is hij hier gelukkig, net als zijn soortgenoten in het olifantenweeshuis. Dit centrum werd in 1995 gesticht en biedt nu onderdak aan een indrukwekkende kudde van 80 dikhuiden. Er worden regelmatig kleine olifantjes geboren. De toeristen verdringen zich om de dieren te zien baden en kijken vol verbijstering toe hoe de gulzige baby’s door vrolijke kornaks met de fles gevoed worden.

Vorsten van de jungle

De nationale parken zijn nog de enige plekken waar de olifanten een veilige omgeving vinden in de vrije natuur. Mens en dier kunnen er nog in harmonie samenleven. Het was hier, in de buurt van het mooie Prakramabahumeer, dat de koningin van Engeland een deel van haar wittebroodsweken doorbracht. Het hotelletje staat er nog steeds even schattig aan de rand van het water, en het personeel toont u maar al te graag de kamer waar de vorstin verbleef.

Maar als u de vorsten van de Aziatische jungle wilt ontmoeten, moet u in het park van Uda Walawe zijn. Deze prachtige savanne van gras en hoge bomen strekt zich uit over een oppervlakte van 30 821 hectare tussen de bergen en de oceaan. 400 tot 500 olifanten leven hier vreedzaam tussen de buffels, de damherten en de ontelbare soorten vogels.

Het zuiden van Sri Lanka verbergt nog meer schatten. Zo kunt u er echte paalvissers aan het werk zien, die een eeuwenoude en acrobatische vistechniek gebruiken die enig is in de hele wereld. En er is Galle, de stad die door UNESCO is opgenomen in het patrimonium van de mensheid. Ze herinnert aan de tijd toen deze verre streken een vaste halte betekenden voor Portugese en Hollandse avonturiers op zoek naar zeldzame specerijen. Zelfs Marco Polo beschreef Sri Lanka als “een tweede tuin van Eden” met zijn smalle straatjes, zijn oude huizen, moskeeën en kerken die fonkelen in de zon. Machtige wallen beschermen de stad. Alsof ze u willen doen beseffen dat u in Sri Lanka de tijd moet nemen om echt voeling te krijgen met dit unieke land vol tradities... n

Tekst en foto’s : Paul Lorsignol

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content