Het goedgevoel-eiland

Mauritius is een van die exotische eilanden op onze planeet waar u voluit kunt én schaamteloos mag genieten: van de azuurblauwe baaien, de suikerrietvelden, de vulkanen. Van de mensen, hun muziek, hun keuken. Van de hotels, hun luxe, hun gastvrijheid. Want Mauritius is delicious!

Op het terras van hun huis weven Dev en zijn zoon Sailesh visnetten en fuiken. Even verderop schaaft en timmert Alfred Cagny. Hij bouwt pirogues (prauwen) waarmee de vissers de Indische Oceaan bevaren. “Het is een oude traditie die ik op mijn veertiende van mijn grootvader heb geleerd. Ik doe het al zestig jaar en van de tien botenmakers in het dorp heb ik de beste reputatie. Een pirogue is kleiner dan een cannoute, het is een simpele open boot met bankjes en plaats om de vissen op de bodem te gooien. Alles bij elkaar achttien voet – zeg maar: zes meter – gehouwen uit de stam van de jackfruit. We werken ongeveer vier weken aan één boot, wat betekent dat we twaalf boten per jaar kunnen maken. Op open zee kunnen we met netten of een lijn vissen op kapiteinvis of tonijn, niet op marlijn. Die is te groot en te sterk. Maar er is minder vis dan vroeger, het is harder werken.”

Rond Alfreds atelier lopen joelende kinderen. “Zesentwintig... en allemaal kleinkinderen!”, lacht hij.

Van dodo- tot bloemeneiland

We bevinden ons op Cap Malheureux, het meest noordelijke punt van het eiland: een trieste naam omdat veel schepen er zijn vergaan, maar meer nog omdat de Engelse kolonisator hier aan land is gestapt. Mauritius is een vulkaanrots, niet groter dan 2000 vierkante kilometer en behorend tot de Maskarenenarchipel, ten oosten van Madagaskar. Het werd ontdekt door Arabieren in de zestiende eeuw, later gekoloniseerd door Nederlanders en vervolgens door Fransen en Engelsen, door Indiërs en Chinezen. Samen met de Creolen zorgen ze voor een bonte populatie. Dat bewijst het meisje dat met stenen beeldjes van de dodo leurt, de kipachtige loopvogel die uitstierf toen de Hollanders het eiland voor de moderne mens ontgonnen. Eén enkel skelet in het Nationaal museum van Port Louis, een afbeelding op enkele postkaarten en enkele beeldjes, dat is alles wat er van het legendarische dier is overgebleven. In ruil daarvoor geurt het dorp naar frangipane, gardenia en jasmijn, bougainvillea en hibiscus, oleander en arbre du voyageur. Mauritius heeft z’n dodo verloren, maar het is een fraai bloemeneiland geworden.

Appels van liefde

De koloniale strijd laat namen in ver-schillende talen na: in Goodlands is het markt, in Poudre d’Or staat het beeld voor Virginie en Paul, het beroemde liefdeskoppel uit de roman van Bernardin de Saint Pierre: zij verdrinkt, hij sterft van verdriet. En bij Grand Gaube ligt Legends, waar we verwelkomd worden door kleurrijke meisjes die de séga dansen, de slavendans uit minder vrolijke tijden.

Meer dan de helft van de 150 hotels op Mauritius heeft minstens vier sterren: Legends telt vier sterren de luxe, ligt aan een baai en heeft zich als het ware rond het witte strand gekromd. Het interieur – van lounge, restaurant en sauna tot het kleinste detail in de kamers – respecteert de principes van feng shui, een drieduizend jaar oude Chinese leer die streeft naar harmonie van leven en omgeving. En de keuken biedt een fusie van la cuisine Française en oosterse smaken. Alles op dit eiland draait om het welbehagen van lichaam en geest. Waar anders dan op Mauritius kunnen tomaten – op de markt en op de spijskaart – pommes d’amour heten?

Suikerriet is voor alles goed

Meer in het binnenland bezoeken we de Jardin de Pamplemousse, die door de botanist Pierre Poivre werd aangelegd, de man die door Lodewijk XV als intendant van het eiland was aangesteld. De tuin lijkt wel een eiland in miniatuur met lanen van koningspalmen en felruikende kruiden als nootmuskaat, kaneel en gember. Met rode pepers die beschermen tegen boze geesten. Met talipots, palmbomen die pas na zestig jaar bloeien. Op de vijvers dobbert een lotusbloem (Nellumbo nucifera) naast een reusachtige amazonewaterlelie (Victoria Amazonica). Altijd en overal kwetteren vogels, die de Mauritianen zozo banane noemen. Volgens de overlevering zijn het geluksbrengers: van de rode fodi tot de gele wevervogel, de plaatselijke duivenrassen tot de parkieten en valken die in kweekcentra voor het uitsterven worden behoed.

Vlakbij vertelt La Maison à Sucre de geschiedenis en het verwerkingsproces van de sirokan (het suikerriet). “Zonder sirokan is Mauritius niets”, vertelt onze gids. “Het gedijt op veertig procent van het eiland, het is ons belangrijkste exportproduct en een van de enige planten die tegen de cyclonen is opgewassen. Het is dan ook voor alles goed: we halen er suiker uit, kandij, rum en zelfs elektriciteit.”

Dat de eindeloos golvende suikerrietvelden het beeld van Mauritius uitmaken, veel meer nog dan de blauwe zee en de hagelwitte stranden, klinkt logisch. Dat valt onder meer op als we onze rit in de richting van het zuiden verderzetten, met het intense groen van de velden tegen een achtergrond van zware wolken en gekartelde vulkaanbergen. In het koffiedorp Moka bezoeken we de plantagewoning Maison Eureka, prachtig gelegen aan het eind van een exotische palmendreef. Het is een museum van koloniale meubelen. In de tuin groeien tropische bloemen en een waterval klatert door het bos.

Een etnische regenboog

Aan het heilige meer van Grand Bassin offeren mensen een vrucht of ontbranden ze een wierookstokje voor de tempel. Voor de hindoes van Mauritius is dit meer even heilig als de Ganges. In dit veelkleurige land leven alle godsdiensten kriskras door en met elkaar. Altijd is er wel ergens een feest of processie: Kerstmis voor de katholieken, Nieuwjaar voor de Chinezen, Maha Shivaratree voor de Indische gemeenschap, het maanfeest en Kavadee voor de Tamils. In het dorpje Curepipe merken we dat meteen.Daar trekt een roze Tamilstoet door de straten. Mannen zijn behangen met limoenen en hun tong is met naalden doorboord. Op hun schouders dragen ze een altaar waarmee ze in een roes rondtollen. Vrouwen in sari en jonge meisjes met palmbladeren prevelen gebeden, lachen en zingen. Dit eiland is een rijke etnische regenboog.

We zetten onze weg verder in de richting van de oostkust. Bij het vissersdorp Trou d’Eau Douce ligt Belle Mare met de witste stranden van het eiland. Hier hebben zich heel wat luxehotels gevestigd. Met een catamaran glijden we naar het Île aux deux Cocos met zijn lagunes, waar we snorkelen in een oceaan die niet kan kiezen tussen turkoois en smaragd. In het ondiepe water zie ik silhouetten van koralen en ontelbare kleurrijke vissen. Witte wolkjes, een groene horizon met zwarte vulkanen, op het dek een typische, zelf samenge-stelde rum arrangé. Een luie vakantiemiddag heet zoiets.

’s Avonds schotelt meester-kok Stéphane Jean van hotel Beau Rivage ons enkele culinaire specialiteiten van het eiland voor: mediterrane smaken, zeevruchten, geraffineerde Aziatische variëteiten. Smaken van de wereld. “De basis is Frans, maar in harmonie met Indische kruiden en typische bereidingswijzen van de Aziatische keuken”, licht onze gastheer toe. “Het resultaat is simpel, licht en geraffineerd.”

Terwijl hij ons nog een verrukkelijke frangipane voorschotelt, bedanken wij onze kok met een gemeend Lodère ventard, een Creoolse uitdrukking om uit te drukken dat het eten verrukkelijk smaakt. Want de schotels uit de Mauritiaanse keuken zijn even gevarieerd als de plantenrijkdom, de etnische ver-scheidenheid en de Creoolse taalrijkdom. Ondertussen luisteren Hindoedanseressen in de tuin de avond op met gracieuze dansen in kleurrijke gewaden. Genietend denken we terug aan de opvallende spreuk op de felgele gevel in een van de dorpen die we doorkruisten: So delicious, so Mauritius! n

Tekst en foto’s: Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content