Een goudmijn aan dino’s

1878. Diep in de ondergrond van een Henegouwse steenkoolmijn botsen mijnwerkers op wat ze denken boomstammen vol goud te zijn. In werkelijkheid hebben ze net één van de grootste paleontologische schatten ter wereld ontdekt.

In de galerij 300 meter onder de grond hangt een zware moerasgeur. Als je in de warme vochtigheid van deze smalle gang je ogen sluit, waan je je in een tropisch oerwoud. Sinds een paar weken graaft een team mijnwerkers van Bernissart zich een weg naar een nieuwe steenkoolader, maar eerst moeten ze nog door een sterk geurende kleilaag die plots is opgedoken. Ze botsen al een tijdje op vreemde boomstammen, brokkelig en zwart van kleur, die ze met hun gereedschap stukbreken.

Tot plots iemand ‘goud!’roept. De stem klinkt opgewonden, bijna wild. Onmiddellijk stopt het getik van de houwelen. Alle blikken zijn op twee mijnwerkers gericht: Jules Créteur en Alphonse Blanchard. Voor hun ogen weerkaatst een opengereten ‘boompje’ gouden glinsteringen onder het schijnsel van de lampen. Iedereen denkt meteen aan het kostbare metaal. Het nieuws van de ontdekking zwelt snel aan en dus laat de directeur enkele monsters naar boven brengen. De luchtbel wordt helaas gauw doorgeprikt: de glinsterende stof is pyriet, beter bekend als het goud der gekken – een waardeloze delfstof die al meer dan één goudzoeker heeft misleid.

Is dit Adam?

Eén vraag blijft echter onbeantwoord: wat is die vreemde, zwarte massa die pyriet bevat? Sommigen denken dat het een fossiel van een boomstam is, anderen mikken op beenderen. De hoofdambtenaar van het mijnbouwwezen heeft zo zijn eigen hypothese: op die diepte zou het wel eens het skelet van Adam, de eerste mens, kunnen zijn! “In die tijd namen nog veel mensen de bijbel letterlijk”, lacht Lucile Savignat, toerismecoördinator van Bernissart.

Om zekerheid te krijgen, brengen ze een brokstuk naar de mijnarts. Op een cafétafel probeert de dokter het in brand te steken. Het materiaal brandt snel op en dat laat geen plaats meer voor twijfel: dit is geen gesteente, maar een bot. Maar dan niet van een mens.

In de streek kan niemand thuisbrengen van welk dier het bot afkomstig is. En daar moet vlug uitsluitsel over komen, want in contact met de buitenlucht verbrokkelen de beenderen snel. En de mijnwerkers blijven er maar naar boven brengen. Een waar kerkhof is inmiddels blootgelegd! Een zoöloog van de Leuvense universiteit wordt er als deskundige bij geroepen. Hij veronderstelt dat het om de resten van dinosaurussen gaat, waarover men in die tijd nog niet veel wist. Als dat waar is, gaat het om een uitzonderlijke vondst. En dus vertrekt er een spoedtelegram richting Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel: ‘Belangrijke vondst – Beenderen in breuk steenkoolmijn Bernissart – Vallen uiteen door pyriet [... ]’.

Een kangoeroe en een kerk

De volgende dag al komt Louis De Pauw, een deskundige van het museum, in Bernissart aan. Hij bevestigt dat het om beenderen van een al gekende dinosaurussoort gaat, de iguanodon. Hij stelt bovendien vast dat het niet om losse botten, maar wellicht om volledige skeletten gaat – een wereldpremière in de geschiedenis van de paleontologie. “Ik kan voorkomen dat ze verder uiteenvallen”, zegt hij, “op voorwaarde dat alle ontdekte fossielen aan het Museum voor Natuurwetenschappen worden overgemaakt”.

Zodra de overeenkomst met de eigenaars van de steenkoolmijn getekend is, geeft De Pauw blijk van een geweldige vindingrijkheid. Hij laat de beenderen in nat papier wikkelen en giet er dan een dikke laag gips over, waarna hij de botten naar Brussel laat brengen. Daar worden ze in een oplossing van houtlijm gedrenkt en opgevuld met een mengsel van papier, krijt en lijm afkomstig van dierenhuiden. De methode lijkt volledig geïmproviseerd, maar succesvol: de botten vallen niet verder uiteen. Omdat het museum niet groot en hoog genoeg is, laat de paleontoloog een eerste geraamte heropbouwen in de enige zaal in de buurt waarvan het plafond toereikend is: de Nassaukapel in de Koninklijke Bibliotheek van België op de Kunstberg. Om de puzzelstukken weer in elkaar te passen, laat hij zich onder meer leiden door de anatomie van de kangoeroe.

Veel blijft onaangeroerd

Drie jaar lang wordt er verder gegraven in Bernissart. De ene ontdekking volgt de andere op. Alles samen worden niet minder dan 25 volledige iguanodonskeletten naar boven gehaald, alsook plantenfossielen en fossielen van ruim 3.000 vissen, schildpadden, krokodillen, salamanders en prehistorische insecten. Uiteindelijk wordt het zoekwerk in 1881 stopgezet... door gebrek aan plaats in de opslagruimte van het museum. De daaropvolgende decennia worden geregeld plannen gesmeed om de opgravingen te hervatten, maar ze worden telkens opgegeven wegens gebrek aan fondsen.

Tijdens beide wereldoorlogen probeert de Duitse bezetter de graafplaatsen te heropenen, maar hij wordt tegengewerkt door de lokale mijnwerkers, die niet willen dat de vijand zich ‘hun’ schat toe-eigent. In 2002 organiseert de polytechnische faculteit van Bergen een dieptepeiling die aantoont dat de ondergrond van Bernissart nog tal van schatten bevat. De wetenschappers weten nu met zekerheid dat er zich ondergronds nog een erg omvangrijke verzameling skeletten bevindt. “Helaas kost de opgravingen hernemen vandaag veel te veel om haalbaar te zijn”, tempert Lucile Savignat meteen ons enthousiasme. Maar misschien komt er ooit een dag...

NICOLAS EVRARD

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content