Down-under in het kwadraat

Ruim tienduizend jaar geleden was Tasmanië door een landbrug verbonden met Australië. Na een overstroming raakte het eiland echter geïsoleerd: met zijn uitzonderlijke fauna en flora, zijn Tasmaanse duivels en tijgers, zijn wombats en wallaby’s, oppossums en platypussen. En met zijn oeroude boomsoorten. Als Australië down-under is, moet Tasmanië down-under in het kwadraat zijn!

Voor het terras van de lodge in Freycinet National Park spelen zich onvoorstelbaar mooie taferelen af. De avondlucht verkleurt hier van lila naar roze en weer terug en door de variërende lichtvlekken op het wateroppervlak baadt het strand in een onwezenlijke sfeer. Een ervaring die kan wedijveren met wat we enkele uren geleden in Wineglass Bay hebben meegemaakt. Dat is een baai die er vanuit de bergen perfect rond uitziet. Een magnifieke natuurlijke cirkel van diepblauwe inkt.

Dat was in de 19de eeuw wel even anders, toen het water hier wijnrood kleurde door het bloed van de tienduizende walvissen die hier genadeloos werden afgeslacht. Vandaar de naam Wineglass Bay.

Alleen de sterksten overleefden

Het taaie doorzettingsvermogen dat de Tasmaniërs nodig hadden om de strijd met de walvissen en andere mensonvriendelijke creaturen te overleven, is nog niet verdwenen. Laat ze ergens in the middle of nowhere achter en ze trekken zich moeiteloos uit de slag: hout hakken voor het vuur, een hut bouwen, een moestuin starten, een wallaby schieten en hem pekelen. Richard, mijn jonge gids in het natuurgebied Cradle Mountain, is fier op zijn afkomst en houdt de overlevingskunst van zijn voorouders in ere. Zijn opa is 102 en getrouwd met een groen blaadje van 85, laat hij me fier weten. Richard heeft zelfs een logische verklaring voor de sterke genen van de Tassies: enkel de sterksten konden overleven in dit ruige decor en zijn overgrootvader was een échte aboriginal.

Toegegeven, van de volbloed Tasmanen bleef na enkele decennia Britse kolonisatie niemand meer over: de laatste zou een vrouw zijn geweest die Truganini heette en in 1876 stierf. Maar in mensen zoals Richard leeft de geest van de oorspronkelijke bevolking wel degelijk verder. Hij voelt zich thuis in het oerbos met zijn korstmossen in honderd variëteiten en zijn 2000 jaar oude bomen: blackwood, sassafras, huon pine, eucalyptus. Met overal gost-gums daartussen, dode bomen die als witte geraamtes afsteken tegen de donkere lucht.

Bij Dove Lake, aan de voet van Cradle Mountain, haalt Richard zijn rugzak leeg: waterdichte jassen voor iedereen, thermosflessen en bekers. Daarmee doet hij een stevige toegeving aan het modernisme, dat geeft hij schoorvoetend toe. “Zo’n thermos is makkelijk, maar bushthee maken is duizend keer leuker.” Wilt u het nét iets echter, dan plaatst u een ketel (de billy) op het vuur tot het water kookt, u voegt er theeblaadjes aan toe en zwaait de hete ketel dan met een roterende arm rond. Een job voor handige Harry’s en lefgozers want op een douche met kokend water zit niemand te wachten...

Nuttige gevangenen

Op weg naar Campbell Town, met zijn 750 inwoners een echt business centre, zie ik wel 1000 schapen kriskras door het weiland rennen, achtervolgd door twee herders op quads. Ik merk snel wat er aan de hand is: in de schuur zijn vijf schapenscheerders aan het werk. Stevige kerels die geen tijd te verliezen hebben. De snelste werkt 160 dieren af per dag, de anderen 140. Elke seconde telt...

Ik besluit Death Island te gaan bezoeken, het eiland waar de overleden gevangenen van Port Arthur werden begraven. Dit was een van de havens waar vanaf de tweede helft van de 17de eeuw bootladingen vol Engelsen werden aangevoerd: dronkaards, moordenaars, lichtekooien, vechtjassen, kruimeldieven. Ze werden gevangen gezet en iedereen was blij: het thuisland was van zijn gespuis verlost en het eiland werd snel gekoloniseerd omdat de meeste gevangenen hier na hun vrijlating een tweede leven startten. Overigens kregen alleen modelgevangen en soldaten er een grafsteen. Die moeite waren de anderen niet waard! Het sociale leven in Port Arthur was in die tijd beperkt tot de etentjes die de commanders organiseerden, met moordenaars en verkrachters als butlers...

Zeewierwouden

De Bay of Fires, aan de oostkust, lijkt overgewaaid van een andere planeet. Een turkooisen zee, opeengestapelde rotsen in eivorm, bizarre steenformaties begroeid met oranje korstmos. En de vreemdste algen spoelen hier aan. Gids Anna legt uit dat er voor deze kust zeewierwouden zijn, waar vissen en planten leven die je nergens anders ter wereld vindt. Op dit ogenblik, na twee dagen stevig doorstappen, kan dat ons maar matig interesseren. Wij kijken uit naar de lodge waar we zullen logeren. Pas wanneer het houten dakpunt bovenop een duinrug in zicht komt – het lijkt wel een schip op een hoge heuvel – vatten we weer moed. Uitgeput slepen we ons door het taaie duingras naar boven. Pas na een dutje en een douche zijn we in staat om de architecturale schoonheid van het gebouw te bewonderen.

Dronkaards en killers

Tijd voor ons laatste avondmaal. Met lodgemanager Lisa en onze gids hebben we het nog eens over het gevangenisverleden van Tasmanië. “Mijn voorvader was een chirurg”, zegt Anna. Maar zodra ze ziet dat we opgelucht reageren – eindelijks iets anders dan een kruimeldief of een moordenaar! – voegt ze er snel aan toe: “maar hij werkte wel in de gevangenis van Sarah Island, en hij was een beruchte dronkaard!”

“En mijn voorvader was een moordenaar”, pikt Lisa hierop in. Het gesprek valt even stil. We zitten dus aan tafel met de nakomelingen van een koele killer en een dronken chirurg. Op Tasmanië moet dat kunnen!

Greet Van Thienen – foto’s: Ingrid Hannes

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content