“De passie blijft”

Dertien jaar is het geleden dat Jo Röpcke afscheid nam van het kleine scherm maar zijn naam blijft verbonden met het filmmagazine ‘Première’ op de toenmalige BRT. “De druk is nu weg”, zegt hij, “maar de passie blijft.”

De zon stroomt langs alle kanten binnen in het dakappartement, hoog boven Brugge. Boeken, veel licht, reissouvenirs, een kleine wintertuin op het terras. Op een heldere dag kun je aan de horizon Blankenberge zien. Jo Röpcke en echtgenote Jackie hebben het hier best naar hun zin. “We hebben het bij toeval gevonden”, vertelt de heer des huizes. Het is een woord dat in het gesprek nog vaak zal vallen. Het toeval, zegt hij, loopt als een rode draad door zijn leven. Neem nu zijn studiekeuze, toen de poorten van het atheneum in Gent achter hem dichtvielen, in de eerste jaren na de oorlog. “Ik had Latijn-wiskunde gevolgd omdat mijn vader, die ingenieur was en een bedrijfje had, hoopte dat ik in zijn voetsporen zou treden. Maar dat zag ik niet zitten. Nu wilde het toeval dat precies in het jaar dat ik afstudeerde de wet veranderde, zodat je ook geneeskunde kon studeren als je Latijn-wiskunde had gedaan. En even toevallig had ik net verkering met de dochter van een professor in de geneeskunde. Van het een kwam het ander...”

Het was geen geslaagde keuze. “Ik wist snel dat ik niet in de wieg was gelegd om dokter te worden. Ik heb niet eens aan de examens deelgenomen. Het volgende jaar ben ik economie gaan studeren, dat was al beter, maar naarmate de jaren vorderden werd mijn gezicht langer...”

Toen hij zijn diploma op zak had, begon hij voor de Gentse universiteit te werken. “Ik heb het tijdschrift van de universiteit gestart, het studentenrestaurant op poten gezet, de sociale dienst georganiseerd...”

Van Gent via Brussel en Lokeren naar... Gent

Heel lang bleef hij niet in Gent. Toen het foutliep met een eerste huwelijk, zocht hij zijn heil in Brussel, waar hij in het Institut Solvay van de Université Libre aan de slag kon. “Dat was een heel interessante tijd. Ik heb er de eerste economische enquête van België uitgevoerd, over de teloorgang van de textielindustrie in Lokeren. En dat was weer een toeval, want de Franstalige universiteit kreeg die opdracht toevertrouwd en ik was er de enige Nederlandstalige. Ik dus naar Lokeren, waar ik twee jaar heb gewoond. Het was een interessante ervaring. Ik interviewde werkloze arbeiders en zag profiteurs maar ook mensen die als gek naar werk zochten. Het heeft me een andere kijk op de wereld gegeven.”

Zelf hoefde hij niet bang te zijn voor werkloosheid, want na de enquête vond hij opnieuw onderdak aan de Gentse universiteit, eerst als assistent, daarna als werk-leider. En toen – we zijn intussen in het begin van de jaren zestig – kwam de televisie. Jawel: toevallig. “Ik was in Brussel bevriend geraakt met Maurice De Wilde. Hij zei: Die universiteit is niets voor jou, kom toch bij de televisie. Doe eens serieus werk! Ze waren toen net het nieuws aan het opfrissen en ze zochten regisseurs. En ze kregen mij. Een jaar of wat later ging Roland Verhaevert, die Première had opgestart, een film maken en zochten ze een plaatsvervanger. Nick Bal, de directeur van de televisie, vroeg of ik geen belangstelling had. Ik was intussen wat uitgekeken op het nieuws, met al die gebroken armen en benen en die politieke toestanden. En ik had altijd belangstelling gehad voor film.”

Een hekel aan routine

Zo werd Jo Röpcke het gezicht van Première – en hij zou het dertig jaar blijven. Met zijn rustige charme, zijn warme stem en zijn grenzeloze interesse voor alles wat met film te maken had, was hij de geknipte figuur. Maar het bleef niet bij televisie maken: “In dezelfde periode, omstreeks 1962, ging in Brussel het Rijksinstituut voor Toneel en Cultuurspreiding, het RITCS, van start. Ik kende toevallig (daar is het weer!) de eerste directeur, Rudy Van Vlaanderen, die in Gent toneel had gemaakt. Hij zocht iemand om filmgeschiedenis te doceren, vond niemand... en voor ik het wist had ik die baan erbij.

Het was improviseren. We begonnen aan het eerste jaar en wisten niet wat het tweede zou zijn. In die tijd had je nog ministers die zeiden Je hebt nu wat je wou, trek je plan ermee – maar let op, er komt controle! We leerden met vallen en opstaan. Ik ben meegegroeid met het RITCS. Het eerste jaar gaf ik twee uur les, het tweede vier, en zo verder tot de cyclus compleet was en ik acht lesuren had. Dat was nog net te combineren met mijn televisiewerk.” Hij glimlacht: “Ik heb eigenlijk altijd gecumuleerd. Ik heb een loopbaan als een vlinder gehad, wat waarschijnlijk met mijn temperament te maken heeft, want ik heb een hekel aan routine. Natuurlijk gaat dat ook gepaard met een vorm van oppervlakkigheid, want je graaft nooit helemaal tot in de diepte. Ik heb altijd oppervlakkige dingen gedaan en heb het geluk gehad dat ik altijd op kleine diensten werkte waar de mensen goed met elkaar overeenkwamen.”

Alles was nieuw en uitdagend

Jo Röpke bewaart prettige herinneringen aan alle mensen met wie hij heeft samengewerkt, van de legendarische politicus Henri Fayat tot de mensen van het RITCS en de televisie zoals Sélim Sasson, die vele jaren op de RTB de Franstalige tegenhanger van Première presenteerde.

“Weer door toevallige omstandigheden ben ik telkens in contact gekomen met mensen die bezig waren iets op te bouwen, die iets probeerden te doen. Dat fascineerde mij en het is misschien ook daarom dat het ene uit het andere groeide. De tijdsfactor heeft er ongetwijfeld ook mee te maken. Als ik tien jaar vroeger of later was geboren, had mijn leven er vast helemaal anders uitgezien. Als de televisie al honderd jaar bestaan had, was ik daar nooit aan de bak gekomen. Ik heb een massa verschillende dingen kunnen doen en het is mij allemaal op een presenteerblaadje aangeboden. Volgens mij was ik gek geweest als ik nee had gezegd.”

Heeft hij dan nooit keuzen gemaakt die hij zich achteraf beklaagde? “Nooit. Het was allemaal nieuw, allemaal uitdagend. Ik heb het altijd spannend gevonden iets op te bouwen en dan weer iets anders te gaan doen. Daarom vond ik het feuilleton De Collega’s zo schitterend: dat zijn mensen die zijn gaan zitten. Letterlijk en figuurlijk. Zodra je in je leven een stofjas aantrekt, ben je geklasseerd.”

Was het voor iemand met zo’n boeiende en gevarieerde loopbaan niet moeilijk om met pensioen te gaan? Mist hij de televisie niet? Dat valt nog mee. “Toen ik bij het RITCS, waar ik als directeur geëindigd ben, met pensioen moest, heb ik besloten er ook bij de televisie een streep onder te zetten en in schoonheid te eindigen. Je kunt niet heel je leven als een kip zonder kop blijven rondrennen.”

Hij was net op tijd gestopt, zo bleek. Niet lang na zijn pensionering werd hij ernstig ziek. Wat begon als een onschuldig griepje, veranderde door een reeks complicaties en verkeerde behandelingen in een echte lijdensweg. Vijf maanden ziekenhuis waarvan twee op Intensieve Zorgen en een week in coma... Hij is zijn echtgenote Jackie, die geen seconde van zijn zijde week en een hersenoperatie wist te voorkomen, nog altijd heel erg dankbaar.

Naar Cannes gaan is een soort bedevaart

En nu? Ruim twaalf jaar later draagt hij nog de gevolgen van zijn ziekte, zodat hij zijn activiteiten heeft moeten terugschroeven. Toch schrijft hij nog af en toe over film, want dat onderwerp blijft hem boeien. “Maar de druk is weggevallen. Vroeger wilde ik geen enkele persvisie en geen enkel festival missen. Nu ben ik heel selectief geworden. Ik heb in mijn leven zoveel films gezien – ik kijk niet zo gauw meer ergens van op. Maar Jackie en ik gaan nog wel elk jaar naar het festival van Cannes, dat we bijna vanaf het begin hebben meegemaakt. Het is een traditie geworden – als ik gelovig was, zou ik het een bedevaart noemen.”

Niet gelovig, dus? “Misschien bestaat er een ironische god, want ik heb altijd gedacht dat ik niet oud zou worden en tot mijn verbazing zit ik hier nog steeds. Nee, ik ben niet religieus ingesteld. Maar ik geloof misschien wel in een soort... geen voorbestemming maar een uitgestippelde weg, zonder een beloning of een straf. Een primitief geloof dat er iemand of iets voor je zorgt.”

En dan besluit hij, met de ontwapenende glimlach die we allemaal kennen: “Er is goed voor mij gezorgd.” n

Bart Holsters – foto’s: Daniël Rys

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content