de mosseldorpen

Elk jaar vinden ruim 200 000 Belgen hun weg naar twee mosseldorpen: het Belgische Assenede en, net over de grens, het Nederlandse Philippine. Volgens kenners worden hier de lekkerste mosselen van de Benelux geserveerd. Combineer uw eetplezier met een bezoek aan het Krekengebied, waar de strijd tegen het water het landschap heeft geboetseerd.

Een kerkje, een pleintje met een kiosk, een park met een vijver en een fontein en verder alleen acht grote mosselrestaurants. Méér is Philippine niet, het dorp in Zeeuws-Vlaanderen dat ooit genoemd werd naar Philips de Schone. Het ligt amper 1 km boven de grens en van de 2400 inwoners leeft een kwart direct of indirect van het mosseltoerisme. Bijna 90 percent van de klanten zijn Belgen.

“In het mosselseizoen, tussen begin juli en maart, serveren we samen ruim 300 000 kg mosselen”, zegt de goedlachse Frank Wiskerke, de voorzitter van de lokale restaurateursvereniging en zelf zaakvoerder van hotel-restaurant ‘Au Port’. Net als vier andere patrons in het dorp stamt hij af van Arie Wiskerke. Die startte in 1907 in zijn herberg met de verkoop van mosselen aan mensen die ze kwamen halen met paard en kar. “Later ging hij de gegeerde schelpdiertjes zelf klaarmaken voor zijn gasten en daarmee was het eerste mosselrestaurant in de streek geboren”, zegt kleinzoon Frank. “De echte boom kwam pas op gang in de jaren vijftig en zestig. Op mooie zondagen in het seizoen krijgen we hier gemakkelijk duizend mosseleters over de vloer.”

In Assenede, het Belgische mosseldorp 7 km zuidelijker, blijven ze bescheidener. Maar ook hier lokken de drie mosselrestaurants vele lekkerbekken. ‘Den Hoed’, het oudste restaurant en ooit een dorpscafé, wordt al dertig jaar gerund door Martin Delemarre. “Alle culinaire trends ten spijt blijven mosselen natuur, dus bereid met alleen ui, prei en andere groenten, de topper”, vertelt hij. “De mensen komen voor de mosselen, niet voor de garnituur.”

Dertig percent vlees, grote porties

Het is niet toevallig dat de mosseldorpen juist hier liggen. Tot 1952 liep de Braakman, een vrij brede zijarm van de Westerschelde, dwars door Zeeuws-Vlaanderen tot aan de Belgische grens. Philippine had een eigen vissershaven die in mosselen gespecialiseerd was. Eén welbepaald gedeelte van de Braakman stond bekend als Het Paradijs. Hier kon men zogenaamd de vlezigste mosselen van Europa vangen dankzij een ideaal samenspel van de getijden en het brakke water. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd er niet meer gebaggerd en de Braakman slibde dicht. In 1952 was het definitief gedaan. De Braakman werd van de Westerschelde afgedijkt en grotendeels drooggemalen tot nieuwe polders.

De mosselrestaurants van Philippine en Assenede vormen een herinnering aan dat verleden. Een soort van erecode wil dat de restaurants hier alleen mosselen met een vleespercentage van ten minste dertig percent aanbieden en dat een éénpersoons-portie zo’n 1,6 kg bedraagt. De eethuizen kopen hun mosselen bij groothandelaars in Yerseke die de vlezigste exemplaren voor de twee dorpen reserveren.

“Je kunt tegenwoordig overal mosselen eten en wij zijn zeker niet de goedkoopste”, zeggen Frank Wiskerke en Martin Delemarre unisono. “Maar de mensen weten dat ze bij ons nooit teleurgesteld worden. Die vlezige mosselen bieden we ook al in het begin van het seizoen aan, wanneer dat nog niet zo evident is.” Dat laatste heeft te maken met de jaarcyclus van de mossel. Tussen maart en juni plant het schelpdier zich voort en is het veel minder geschikt voor consumptie. De mossel put zich uit en wordt mager. Pas eind juni begint ze haar buikje weer rond te eten. Haar grootste dikte bereikt ze tussen half september en eind december. Meer dan de helft van de partijen die in deze periode in Zeeland uit het water worden gehaald, halen dan een vleespercentage tussen 30 en 36 %, terwijl die vlezigheid in juli gemiddeld maar 24 % bedraagt. Het najaar blijft dus een droom- periode voor mosselliefhebbers.

Langs dijken en kreken

Gaat u naar de mosseldorpen, dan moet u uw eetplezier zeker combineren met een dagje rondtoeren in het Krekengebied. Deze stille streek in het noordwesten van de provincie Oost-Vlaanderen strekt zich uit tussen de dorpen Assenede en Sint-Laureins. De lange strijd tegen het water heeft hier sporen nagelaten. Tot in de 16de eeuw werd het gebied nog geregeld overspoeld door de zee. Pas dan startte de mens met de bouw van dijken en de inpoldering van het land.

Toen de zee definitief bedwongen was, bleven in de streek een grote en kleinere waterplassen over. Die vormen vandaag lieflijke kreken verborgen tussen de akkers en de weiden. Omdat niemand ze belangrijk vond, waren ze toeristisch nog niet geëx-ploiteerd op het moment dat ze beschermd werden. Daarom vormen ze nu ongerepte plekjes. Vele zijn van op de weg niet te zien en alleen te bereiken via een wandelpad.

Praktisch: een goede manier om de streek te verkennen is het narijden van de bewegwijzerde Krekenroute. Die vertrekt en komt aan in Eeklo en is 107 km lang, maar ze kan op meerdere plaatsen ingekort worden. Ze voert langs de belangrijkste kreken en bezienswaardigheden, doet de mosseldorpen aan en neemt ook een stuk van Zeeuws-Vlaanderen mee. Hier en daar rijdt u over rustige, door bomen omzoomde dijkwegen. Aan weerszijden strekken zich, zo ver het oog kan reiken, de lager gelegen polders uit die op de zee werden veroverd. Let ook op de schilderachtige ‘groene’ huisjes langs de dijken. De nieuwe bewoners hebben de oude dijkhuisjes vaak knap aangekleed met klimop en boerentuintjes.

Het Canal-du-Midi-gevoel

Om de rust van de kreken echt te proeven, zult u, zoals al gezegd, de auto langs de Krekenroute een paar keer moeten laten staan en een flink stuk wandelen. In Assenede moet u zeker een deel van de bewegwijzerde Posthoornwandeling volgen. U wandelt dan met een alleen-op-de-wereld gevoel langs drie langgerekte kreken (de Grote Geul, de Rode Geul en de Grote Kil). U komt ook voorbij de Bodemloze Put, een waterplas waarvan de bodem een schijnbaar eindeloze spiraal vormt. De wandeling loopt verder langs de Nederlandse grens, goed herkenbaar aan de oude witte grenspalen met hun top van zwart metaal.

Een andere must is de eveneens bewegwijzerde Boerenkreek-wandelroute in het piepkleine Sint-Jan-in-Eremo (de naam alleen al). Ze voert u langs de grote Boerenkreek en het pittoreske dorpskerkje, maar ook over smalle dijkwegen en langs het idyllische Leopoldkanaal. Dit oude kanaal snijdt van oost naar west door de streek en mondt in Heist in de zee uit. Over bijna heel zijn lengte wordt het aan weerszijden door bomen omzoomd û jawel, een stuk Canal du Midi in een uithoek van België.

Het kanaal werd in het midden van de 19e eeuw gebouwd om het afgelegen Krekengebied beter te ontsluiten en om de plaag van de moeraskoorts in de streek te bestrijden. Het kanaal zorgde immers voor een betere afwatering. Hoe belangrijk die moeraskoorts was, kunt u vandaag nog zien in het dorp Sint-Laureins. Enigszins verborgen achter de huizen ligt hier het Godshuis, een monumentaal gebouw met een majestueuze koepel. Het werd tussen 1843 en 1849 gebouwd om moeraskoortslijders te verplegen en het wordt nu, na jaren van verwaarlozing, gerenoveerd.

Een vissersdorp zonder water

In deze waterrijke streek draait niet alles om mosselen. In de meest westelijke dorpen (Watervliet, Bentille, Sint-Laureins, Sint-Jan-in-Eremo) vindt u restaurants en oude dorpscafés die zich in palinggerechten hebben gespecialiseerd. Maar de vreemdste verrassing wacht in Boekhoute, het dorp midden in het Krekengebied. Wat ligt die oude visserssloep te doen naast de kerk?

Het antwoord krijgen we van oud-burgemeester Edgard Stockman. Ondanks zijn 84 jaar leidt hij nog altijd toeristen rond in het kleine en wat rommelige Visserijmuseum en vertelt hij enthousiast de merkwaardige geschiedenis van zijn dorp: “Tot 1948 had Boekhoute een eigen vissershaven die in verbinding stond met de Braakman. We hadden zelfs een eigen visserijschool en heel wat dorpsbewoners leefden van de garnalenvangst. Toen de Braakman werd ingepolderd, sloten Nederland en België een overeenkomst. De vissers van Boekhoute mochten onder Belgische vlag en onder de scheepsbenaming ‘Bou’ blijven varen vanuit de havens van de Westerschelde en hun vangst tolvrij naar België brengen. Vandaag hebben we dus geen haven meer maar we hebben nog altijd zeven boten die vanuit Breskens of Terneuzen werken.”

Enkele vissers van Boekhoute verkopen een deel van hun (ongepelde) vangst nog aan huis (zie kaderstuk Lekkere adressen). Eén van hen is Karel Verschraegen: “Ik ben nu 67 jaar en ik ben op zee begonnen op mijn 13de. Weet u, na 54 jaar doe ik het nog altijd even graag. Ik ben er zelfs trots op dat ik die eeuwenoude traditie voort kan zetten. Vier keer per week vaar ik uit vanuit Breskens met de Bou 7. Ik vertrek om 5 uur ’s namiddags en ben om 9 uur ’s morgens weer thuis. Als ik op restaurant garnalen eet, proef ik het meteen: poedergarnalen! Wij koken de garnalen alleen en bestrooien ze nooit met een bewaarmiddel. Onze zoon Patrick vaart nu mee. De opvolging van onze visserij is verzekerd!” n

Ludo Hugaerts – Foto’s Johan Martens

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content