De droomreis van mijn ouders

Jaren geleden waren mijn ouders al diep onder de indruk van de prachtige stranden en lodges van Gambia. Ik zet hun tocht van weleer voort: ik trek dieper het binnenland in, verken de oevers van de grote rivier en word, net als mijn ouders destijds, getrakteerd op kleurrijke ontmoetingen.

Mijn moeder was kunstschilder en, net als ik, dol op reizen, al is ze daar pas op latere leeftijd mee begonnen. Ze kreeg mijn vader zover dat hij meeging, hoewel hij erg gesteld was op luxe en comfort. Over hun reis naar Gambia hebben ze nog jaren nagepraat, waardoor hun eerste en enige Afrikaanse avontuur ook in mijn geheugen gegrift staat. Wellicht waren er in die tijd niet veel rechtstreekse vluchten naar Banjul. Of mijn moeder het deed om de reis extra pit te geven, weet ik niet, maar ze kocht vliegtickets naar Dakar en was vastbesloten om van daaruit, als een onverschrokken tropenreiziger, met de bus verder te trekken naar Gambia!

En dus brachten mijn ouders uren door in gammele, moeizaam voort hobbelende bussen, volgestouwd met mensen, geitjes en gevogelte. Een etappe die ik kan overslaan: vandaag vertrekken er vanuit Brussel geregeld vliegtuigen die je in iets meer dan 5 uur naar Banjul brengen. Ver van het massatoerisme vind ik zonder moeite de charmante kleine resorts en (eco)lodges waar mijn ouders zo weg van waren.

Banjul, de kleine administratieve hoofdstad, ligt op St Mary’s Island, omgeven door dorpjes die tot een grote voorstad zijn versmolten. Uitkijkend over de oceaan liggen hier onder meer het Leo’s Beach Hotel en het Lemon Creek Hotel Resort: droomplekjes om je koffers neer te zetten en heerlijk te relaxen alvorens de oevers van de Gambia te verkennen.

Duik in het verleden

Gambia wordt aan drie kanten omringd door Senegal. Het land strekt zich uit langsheen de Gambia. In donkere tijden, toen beschaafde naties absoluut geen graten zagen in slavenhandel, werd de monding van de rivier de parel aan de Britse kroon. Slavenhandelaars, die grof geld verdienden met het leveren van mankracht aan de plantagehouders in de Antillen, vestigden zich vanaf het einde van de 17de eeuw op James Island in het midden van de Gambia.

Ik begrijp meteen waarom mijn ouders verliefd werden op dit land. Mijn door geschiedenis gepassioneerde vader moet hier in zijn element zijn geweest. Al moest hij destijds wellicht wat ongemakken verduren om voet te zetten op James Island.

Vandaag draagt deze grijze rots met haar door bao-babs omgeven ruïnes de naam Kunta Kinte Island en staat ze op de Werelderf-goedlijst van de Unesco. Lang voor de Portugezen hier als eerste Europeanen arriveerden, werden op deze plek al contacten gelegd met Arabieren en Feniciërs. Later streken hier de Britse slavenhandelaars neer.

Kunta Kinte Island bezorgt je hoe dan ook koude rillingen. Op de noordelijke oever van de Gambia liggen naast elkaar de dorpjes Juffureh en Albreda, allebei oude slavenfactorijen. Maar de warme ontvangst door de bewoners verdringt het verleden naar de achtergrond. In de dorpjes wonen honderden kinderen die me wat graag de weg wijzen naar het kleine museum over de slavenhandel. Juffureh heeft ook een Rest House: eenvoudige huisjes waar je enkele dagen kan logeren, leren dansen, djembé leren spelen of je door Mandingo-vrouwen laten inwijden in de kunst van het batikken.

De Mandingo vormen de voornaamste etnische groep van de Gambiaanse culturele mozaïek, naast de Wolof en de Fulbe. Je erkent ze aan hun kunstig gedraaide oorbellen in goud. De vrouwen gaan gekleed in blauwe of zwarte gebatikte gewaden. Alle stammen zijn overwegend moslim. Maar het is een kleurrijke, van tolerantie doordrongen maatschappij.

Openluchtvolière

Zoveel kleur, zoveel fraais: mijn elegante en kokette moeder moet hier haar ogen hebben uitgekeken. Eenmaal terug thuis raakte ze ook niet uitgepraat over de bontgekleurde vogels die van bij het ochtendgloren hun opwachting maakten onder haar balkon. Ook het feit dat zij en mijn vader hier zo makkelijk uitstapjes konden maken, vond ze heerlijk.

Vandaag is dat niet anders: vanuit elk hotel worden dagtrips en meerdaagse excursies georganiseerd. Je neemt een taxi en weg ben je. Langs de oevers van het estuarium strekt zich een kostbaar maar fragiel ecosysteem uit: de mangrove. Het land is bezaaid met wildparken en natuurreservaten. Net buiten de stad ligt het Abuko natuurpark, ideaal voor een eerste tochtje door de mangrove in een prauw.

Hier krijg ook ik honderden vogels te zien met fantastische namen: de mangrove – reiger, de hamerkopvogel, de roodbuikparadijsmonarch, de gambiapoederdonsklauwier, de Afrikaanse reuzenijsvogel,... In Gambia leven meer dan 450 vogelsoorten, inheemse en exotische! In de weelderige vegetatie houden zich ook bavianen, mangoesten en hyena’s op.

Eenmaal de voorstad voorbij hou ik halt bij Lamin Lodge, een doolhof van houten blokhutten op palen. Hier, te midden van door dollende apen bevolkte mangrovebossen, staat bij de ingang de internetboom, door de lokale gidsen helemaal beschilderd met advertenties.

Krokodillengeluk

Ik denk niet dat mijn moeder tot hier is geraakt: dit is een van de vertrekpunten voor langere excursies. Maar ik weet zeker dat ze haar wensen heeft toevertrouwd aan de 200 heilige krokodillen van Kachikally. Ze liggen lui te wezen in een poel vol hyacinten en garanderen al generaties lang geluk en vruchtbaarheid.

Mijn moeder heeft evenwel nooit kunnen zien hoe er tussen de Atlantische kust en het hinterland ontelbare nieuwe ecolodges zijn opgedoken. Sandele Eco Retreat in Kartong, Footsteps Eco-Lodge in Gunjur, Mandina Lodge in het Makasutu-woud: stuk voor stuk guesthouses waar de natuur centraal staat. Als gast beleef je hier unieke momenten en voel je je echt verbonden met de ongerepte natuur. Duurzame ontwikkeling is uitgegroeid tot dé hoeksteen van het Gambiaanse beleid.

Kokkerellen met Ida

Dankzij die ecologische benadering en tal van microprojecten is het vandaag gemakkelijker om deel te nemen aan het dorpsleven en contact te leggen met de lokale bevolking. Mijn moeder liet zich destijds helemaal gaan op de ambachtsmarkten: ze kwam naar huis met prachtige stoffen, houten juwelen en manden in kleurrijke raffia.

Ik heb het geluk dat ik Ida mag ontmoeten, een vrouw met een geniaal idee: toeristen vergasten op een ervaring die aanknoopt met het echte Gambia. Bij het ochtendkrieken trek ik op de binnenplaats van haar fraaie woning in de wijk Brufut spulletjes uit haar persoonlijke garderobe aan en volg Ida richting kust, naar de markt van Tanji. Het is absoluut geen markt voor toeristen. We laten de dalasi’s rollen en vullen onze manden beetje bij beetje met kruiden, groenten en vis.

Terug op de binnenplaats helpt iedereen mee: we wassen en snijden de groenten en de kruiden, pletten de look en de Spaanse pepers voor de saus. Maniok, okra, cassave, tomaten, witte radijs, wortels: het gaat allemaal de ketel in. Wat een heerlijke maaltijd! Dank je, Ida! Jammer dat mijn moeder je nooit heeft ontmoet, ze had je zeker vereeuwigd in een van haar schetsboeken.

TEKST EN FOTO’S CAMILLE JS LORCA / PEPITE PHOTOGRAPHY

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content