Blote eigendom en vruchtgebruik: wie mag wat doen?

De juridische figuur van het vruchtgebruik bestaat al eeuwen en toch roept ze nog veel vragen op. Wat is het precies? Hoe werkt het? Wie mag of moet wàt? En wat gebeurt er als de blote eigenaar ongeduldig wordt en zijn eigendom te gelde wil maken?

Het vruchtgebruik bestond al in het Romeinse recht en toch leidt de kunstmatige opsplitsing van de economische waarde van een zaak in het kapitaal voor de blote eigenaar en de vruchten voor de vruchtgebruiker (zo zouden we de juridische figuur van het vruchtgebruik in mensentaal omschrijven), nog altijd tot conflicten. Meer bepaald na het overlijden van één van de ouders – de situatie die wij in dit dossier behandelen – komen heel wat gezinnen terecht in een toestand waarbij de kinderen de blote eigenaar(s) zijn en de langstlevende ouder de vruchtgebruiker. En dat kan jaren zo blijven...

Het principe: hoe werkt het vruchtgebruik?

De officiële definitie van het begrip vruchtgebruik vinden we in artikel 578 van ons burgerlijk wetboek: “het is het recht om van een zaak, waarvan een ander de eigendom heeft, tijdelijk het genot te hebben, zoals de eigenaar zelf, maar met de verplichting om de zaak zelf in stand te houden.”

Gebruik, genot, inkomsten en beheer

De vruchtgebruiker mag de vruchten opstrijken zoals intresten, dividenden, enzovoort. Hij heeft ook een beheersrecht over de goederen waarop het vruchtgebruik slaat. Zo kan de vruchtgebruiker van een huis dit verhuren en de huuropbrengsten innen (maar dit maximaal voor 9 jaar).

De blote eigenaar blijft eigenaar van de zaak, maar zijn eigendomsrecht is van zijn belangrijkste attributen ontdaan, namelijk genot en gebruik. Hij kan de zaak wel verkopen, wegschenken of in hypotheek geven. Hij kan dit echter alleen doen voor de blote eigendom. De koper – de nieuwe blote eigenaar dus – moet het vruchtgebruik verder dulden tot dit afloopt. Een volle eigendom kan alleen maar verkocht of geschonken worden door de blote eigenaar, mits toestemming van de vruchtgebruiker. Deze laatste moet dan zijn vruchtgebruik mee verkopen of wegschenken.

Instandhoudingsplicht

Vruchtgebruik is per definitie een tijdelijk recht. Als er een duidelijk afgesproken termijn is, dan stopt het vruchtgebruik bij afloop van die termijn. Als het vruchtgebruik levenslang is, wat het geval is met het erfrechtelijk vruchtgebruik, dan eindigt het automatisch bij het overlijden van de vruchtgebruiker. Wanneer het vruchtgebruik uitdooft, voegt het zich bij de blote eigenaar die dan volle eigenaar wordt.

Op het einde van het vruchtgebruik moet de zaak teruggegeven worden. Maar hoe moeten we ons de instandhoudingsplicht voorstellen, wetend dat vruchtgebruik zowel op roerende als onroerende goederen gevestigd kan worden?

Als het vruchtgebruik op zaken slaat die door normaal gebruik verslijten (bijv. linnen en huisraad), dan mag de vruchtgebruiker die op het einde van het vruchtgebruik teruggeven in de staat waarin ze zich dan bevinden, dus eventueel versleten. Precies omdat de vruchtgebruiker de zaak zelf in stand moet houden (instandhoudingsplicht), krijgt de blote eigenaar twee instrumenten die hem enige geruststelling kunnen bieden. Zo kan de vruchtgebruiker pas het genot krijgen nadat een inventaris is opgemaakt. Daarnaast moet de vruchtgebruiker ook een borgstelling geven. Partijen kunnen echter afwijken van deze wettelijke bepalingen, wat in de praktijk vaak gebeurt.

Verbruikbare zaken. U kunt bijvoorbeeld ook het vruchtgebruik van een wijnkelder erven en dan kunt u uw recht van genot moeilijk uitoefenen zonder... de flessen leeg te drinken. U kunt dus onmogelijk de zaak zelf in stand houden. De wet lost dit op door de vruchtgebruiker in dergelijke situaties te verplichten op het einde van het vruchtgebruik aan de blote eigenaar goederen van gelijke hoeveelheid en waarde terug te geven. De vruchtgebruiker die een peperdure St. Emilion krijgt, mag dus op het eind van zijn gebruik geen goedkoop landwijntje afleveren. Men noemt dit oneigenlijk vruchtgebruik of quasi-vruchtgebruik.

Onderhoud en lasten

De vruchtgebruiker is wettelijk verplicht gewone herstellingswerken voor zijn rekening te nemen. De blote eigenaar moet instaan voor de grove herstellingswerken, zegt de wet. Volgens een Cassatie-arrest van 22 januari 1970 moet hieronder begrepen worden: ” de grove vernieuwings- en verbouwingswerken met het oog op de algemene stevigheid en instandhouding van het gehele gebouw, die een uitzondering zijn in het bestaan zelf van het eigendom en waarvan de kosten normaal van het kapitaal worden afgenomen”.

De vruchtgebruiker moet ook de periodieke lasten van het goed dragen, zoals bijvoorbeeld de onroerende voorheffing.

De theorie: als één van de ouders overlijdt...

In het kader van dit artikel beperken we ons tot de situatie waar één ouder overlijdt en hij of zij een echtgeno(o)t(e) en kinderen nalaat. De ouders waren gehuwd volgens het wettelijk stelsel. Als er geen huwelijkscontract of testament is, dan erft de langstlevende in dit geval het vruchtgebruik van de nalatenschap en de kinderen de blote eigendom. Of de kinderen van de overledene al dan niet stammen uit het huwelijk met de langstlevende, is daarbij niet relevant.

Is de verstandhouding tussen de ouders en de kinderen optimaal, dan eisen de kinderen zelden hun erfdeel (in blote eigendom) op bij het overlijden van één van de ouders. Zij doen alsof er geen nalatenschap is opengevallen en laten de weduwe of weduwnaar ongemoeid. Ze aanvaarden dus dat deze laatste zich gedraagt en handelt alsof hij volle eigenaar is van alles, hoewel dit juridisch niet zo is. Met andere woorden: de kinderen wachten rustig hun beurt af en beschouwen zichzelf pas als erfgenaam wanneer ook de langstlevende van de ouders overlijdt. Op dat moment dooft zijn vruchtgebruik immers automatisch uit en worden de kinderen sowieso volle eigenaars van alles.

Niet altijd evident

In sommige gezinnen gaat het er helaas minder harmonieus aan toe en zijn er conflicten tussen ouder(s) en kind(eren). Stel dat één van de kinderen – overigens niet onterecht – vindt dat aan de blote eigendom maar weinig pret te beleven valt. Je kunt de met vruchtgebruik bezwaarde goederen niet gebruiken. Je kunt ze niet zomaar te gelde maken. Je kunt er niet van genieten en je kunt niet over de vruchten (lees: de inkomsten) beschikken. Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e) wordt in deze situaties als een obstakel ervaren. Wanneer de langstlevende ouder, gelet op zijn leeftijd en gezondheidstoestand, nog flink wat jaren voor de boeg heeft, is het voor de kinderen soms wachten op Godot.

Om deels tegemoet te komen aan deze problematiek heeft de wetgever een aantal beschermingsmechanismen uitgedokterd om de positie van de betrokken partijen veilig te stellen. Zo kan de blote eigenaar eisen dat voor alle roerende goederen waarop het vruchtgebruik slaat, een notariële inventaris wordt opgesteld en voor de onroerende goederen een plaatsbeschrijving. De blote eigenaar kan ook vragen dat de geldsommen worden belegd en dat eventuele effecten aan toonder van de langstlevende ouder worden omgezet in inschrijvingen op naam of dat ze geblokkeerd worden op een gemeenschappelijke bankrekening op naam van zowel de blote eigenaar als de vruchtgebruiker.

Omzetting van vruchtgebruik

Daarnaast is het ook mogelijk op een definitieve wijze een einde te stellen aan de opsplitsing tussen vruchtgebruik en blote eigendom van bepaalde goederen die tot de erfenis behoren. Deze opdeling zorgt immers niet alleen voor frustraties, ze is evenmin bevorderlijk voor een efficiënt vermogensbeheer. Een en ander is mogelijk via het juridische procedé van de omzetting van vruchtgebruik. Concreet betekent dit dat het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot wordt omgewisseld in volle eigendom van de erfgoederen, of in een som geld of in een gewaarborgde en geïndexeerde lijfrente (art. 745quater B.W.). De wet regelt vrij gedetailleerd wie, wanneer de omzetting kan eisen, en van welke goederen.

Voor de gezinswoning en de aanwezige huisraad mag enkel de langstlevende ouder de omzetting van het vruchtgebruik vragen.

Voor de overige goederen mogen zowel de langstlevende ouder als de kinderen de omzetting van het vruchtgebruik vragen, behalve kinderen die tijdens het huwelijk door de overledene in overspel zijn verwekt.

WEETJES: De omzetting komt tot stand in onderlinge toestemming, maar kan ook opgelegd worden door de rechtbank. De rechtbank kan de omzetting van vruchtgebruik weigeren wanneer ze de belangen van een onderneming of van een beroepsarbeid ernstig zou schaden.

Het vruchtgebruik van de gezinswoning en huisraad kan alleen worden omgezet met de instemming van de langstlevende echtgeno(o)t(e).

Waardering van het vruchtgebruik

Hoe wordt het erfrechtelijke vruchtgebruik becijferd? Deze vraag kan belangrijk zijn wanneer de langstlevende samen met de erfgenamen overgaat tot de verkoop van bepaalde erfgoederen. Stel dat de weduwe (als vruchtgebruikster) samen met de kinderen (de blote eigenaars) beslist de gezinswoning te verkopen om haar intrek te nemen in een appartement of een rusthuis. Welk deel van de prijs komt in dat geval aan de vruchtgebruiker toe en wat strijken de kinderen op? De waarderingsproblematiek van het vruchtgebruik stelt zich eveneens wanneer tot de omzetting ervan wordt overgegaan.

In de praktijk maakt de notaris doorgaans in overleg met de cliënt gebruik van de sterftetabellen. Hij gaat als volgt te werk. Eerst wordt de waarde in volle eigendom bepaald van het erfgoed dat met vruchtgebruik is bezwaard. Vervolgens kent men aan het vruchtgebruik een aanvaardbaar percentage toe van de waarde van de volle eigendom.

BIJZONDER GEVAL: de langstlevende echtgeno(o)t(e) erft samen met stiefkinderen.

Een zeer opmerkelijke bepaling uit ons burgerlijk wetboek over de waardering van het vruchtgebruik is art. 745quinquies Par.3. Op grond hiervan wordt de langstlevende echtgenoot die erft samen met kinderen uit een vorig huwelijk van de overledene (met stiefkinderen, dus) voor de berekening van het vruchtgebruik geacht ten minste 20 jaar ouder te zijn dan het oudste kind uit dat vorige huwelijk. Deze instantveroudering strekt ertoe de kinderen uit een vorig huwelijk van de overledene te beschermen tegen een jonge stiefouder. Indien de langstlevende stiefouder vrij jong is, dan zou bij een normale omzetting van het vruchtgebruik het grootste deel van de nalatenschap aan hem of haar toekomen. Als de stiefkinderen nagenoeg leeftijdgenoten van de stiefouder zijn – of als ze zelfs ouder zijn dan de stiefouder -, is de kans gering dat ze ooit nog iets oprapen uit zijn nalatenschap. Vandaar deze wettelijke correctie.

Van theorie naar praktijk: een voorbeeld

Barbara (56 jaar) en John (59 jaar) zijn getrouwd onder het wettelijke stelsel (dus: gemeenschap van goederen). Ze hebben twee kinderen: Jan (27 jaar) en Katty (25 jaar).

Hun vermogen is als volgt samengesteld:

A. huwelijksgemeenschap:

de gezinswoning die ze samen tijdens hun huwelijk kochten

de daarin aanwezige meubels en huisraad

een auto

een spaarboekje en een zichtrekening

een pakket aandelen.

B. eigen vermogen John:

een appartement geërfd van zijn ouders.

C. eigen vermogen Barbara:

een perceel bouwgrond dat haar geschonken werd door haar ouders.

Algemeen

Als John komt te overlijden, wat erft Barbara uit ons voorbeeld dan? Zij houdt uiteraard haar helft van de goederen die tot de huwelijksgemeenschap behoren in volle eigendom. Deze goederen erft ze niet, want ze behoren haar toe. De andere helft van de gemeenschap (Johns helft) komt haar in vruchtgebruik toe. Barbara erft tevens het vruchtgebruik van Johns appartement (de kinderen krijgen hiervan namelijk de blote eigendom). Als vruchtgebruiker zal Barbara dit appartement mogen gebruiken en in geval van verhuring de huuropbrengst ervan opstrijken.

Het eigen goed van Barbara (de bouwgrond die haar geschonken werd door haar ouders) blijft buiten de erfenis. Dat blijft Barbara na het overlijden van John in volle eigendom toebehoren.

Komt achteraf Barbara te overlijden, dan loopt het vruchtgebruik dat ze bezat op Johns erfgoederen automatisch ten einde en voegt het zich bij de blote eigendom die al in het bezit van de kinderen was. De kinderen worden dan de volle eigenaars van al deze goederen.

De gezinswoning

Barbara zal de gezinswoning haar leven lang mogen bewonen en de daarin aanwezige meubels en huisraad mogen gebruiken, zonder enige vergoeding verschuldigd te zijn aan de kinderen. Stel dat Barbara na het overlijden van John haar intrek neemt in een appartement dat ze gaat huren en ze verhuurt zelf de gezinswoning, dan strijkt zij als vruchtgebruiker de huuropbrengsten hiervan op (niet de kinderen als blote eigenaars).

De auto

Ook de auto mag ze als vruchtgebruiker gebruiken maar de kinderen zijn voor de helft mede-eigenaar in blote eigendom. Barbara mag de auto oprijden. Rijdt hij nog wanneer Barbara overlijdt, dan krijgen de kinderen hem. Stel dat Barbara op een bepaald moment de auto van de hand wil doen, dan kan ze dat alleen met toestemming van de kinderen want die zijn voor de helft in blote eigendom mede-eigenaar. De verkoopprijs dient dan in principe tussen Barbara en de kinderen verdeeld te worden.

De financiële tegoeden

Wat Johns helft in de financiële tegoeden betreft (spaarboekje, zichtrekening en aandelen), kan Barbara aanspraak maken op de inkomsten die deze voortbrengen (het kapitaal zelf komt in blote eigendom bij de kinderen terecht). Barbara’s helft van de financiële activa komt haar toe: zowel wat het kapitaal als wat de inkomsten betreft.

Wat gebeurt er met de bank- en effectenrekeningen na een overlijden? De bank zal de concrete instructies afwachten van de erfgenamen. Ofwel beslissen deze om uit onverdeeldheid te treden, het geld en de effecten te verdelen en dan worden de oude rekeningen opgeheven. De erfgenamen kunnen echter ook beslissen de titularis van de rekeningen aan te passen (lees in dit verband het kaderstuk onderaan deze pagina) en de rekeningen in onverdeeldheid te laten voortbestaan doch nu op naam van bijvoorbeeld De erven van John of Onverdeeldheid Familie X.

In de praktijk worden de rekeningen vandaag meestal verdergezet op naam van de langstlevende ouder, maar dit is niet zo’n verstandig idee (zie kaderstuk: Pas titularis bankrekeningen aan!)

Spaargeld

Wat het spaargeld betreft, mag Barbara als vruchtgebruiker de intresten opstrijken, maar de kinderen zijn blote eigenaar van het kapitaal. Stel dat dochter Katty geld nodig heeft, dan kan zij aanspraak maken op haar deel van het kapitaal maar dan moet het vruchtgebruik van haar moeder omgezet worden.

Voorbeeld: Er staat euro20.000 op de rekening op het ogenblik dat John overlijdt. Barbara is volle eigenaar van euro10.000 (haar helft van de voormalige huwgemeenschap) en van de overige euro10.000 is ze vruchtgebruiker. Jan en Katty hebben dus elk euro5000 in blote eigendom. Katty kan haar deel opeisen maar ze zal geen volle euro5000 in handen krijgen. Volgens de sterftetabellen zal berekend worden hoeveel het vruchtgebruik van Barbara in concrete cijfers waard is en dat zal ten voordele van Barbara afgetrokken worden van de euro5000 die aan Katty toekomt. Barbara is 56 jaar oud. Haar vruchtgebruik is dan volgens de tabellen 44 % waard. Dus gaat van de euro5000 die aan Katty toekomt euro2200 af voor Barbara’s vruchtgebruik. Katty zal euro2800 uitbetaald krijgen.

Aandelen

Kan Barbara de aandelen verkopen? Ook hier kan ze niet alleen optreden want ze is maar voor de helft eigenaar en de andere helft behoort in blote eigendom aan de kinderen toe. Als er aandelen verkocht worden uit de portefeuille om te investeren in nieuwe en betere financiële beleggingen, dan moeten de kinderen hiermee instemmen. De nieuw gekochte effecten kunnen in vervanging komen van de oude en het vruchtgebruik kan daarop voortgezet worden. In juridisch jargon heet dit zaakvervanging.

Kan in dit geval één van de kinderen zijn deel van die aandelen op-eisen? Dit kan inderdaad. Dezelfde berekening zal dan dienen te gebeuren zoals hierboven uiteengezet voor het spaargeld.

Eric Spruyt, notaris en docent Hogeschool Universiteit Brussel (HUB), Fiscale Hogeschool

Eric Spruyt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content