Betaal niet voor een verdwenen erfenis!

Niet lang voor zijn/haar overlijden werd het vermogen van uw vader of moeder aangevuld met een mooie som. Maar dit geld is niet meer aanwezig in de erfenis. Toch riskeert u er successierechten op te moeten betalen.

De vader van Peter is weduwnaar. Naast de gezinswoning heeft hij nog een stuk bouwgrond. Omdat zijn spaarrekening bijna leeg is, beslist hij om zijn grond te verkopen voor €200.000. Hij overlijdt twee en een half jaar later. De kinderen geven de woning aan in de aangifte van nalatenschap, samen met de €100.000 die op het moment van overlijden nog op de spaarrekening staat.

De fiscus roept echter het vermoeden van art. 108 Wetboek Successierechten in en raamt het roerend vermogen op €200.000, het bedrag dat de vader van Peter twee jaar geleden kreeg voor de verkoop van de bouwgrond. De fiscus vraagt de erfgenamen een bijvoeglijke aangifte in te dienen of het tegenbewijs te leveren. De Staat zal dus successierechten willen heffen op € 200.000 i.p.v. op de € 100.000 die in werkelijkheid nog aanwezig is. De erfgenamen moeten dan bewijzen dat dit geld er niet meer is, bijvoorbeeld door aan te tonen dat hun overleden vader slechts een pensioen had van € 800 per maand, terwijl zijn maandelijkse uitgaven veel hoger lagen.

Vervelend vermoeden

Op basis van artikel 108 van het Wetboek Successierechten mag de fiscus ervan uitgaan dat de goederen (doorgaans een bepaald bedrag in geld) die de overledene ontvangen heeft in de drie jaar voor zijn overlijden, nog aanwezig zijn in zijn vermogen op de dag van zijn overlijden. Dit wetsartikel heeft al tot tal van discussies met de fiscus geleid. Maar belangrijk is wel dat het om een weerlegbaar vermoeden gaat. De erfgenamen kunnen dus ook het tegendeel bewijzen.

Op welke goederen slaat het vermoeden?

Het klassieke voorbeeld is de verkoop van een huis of grond, drie jaar voor het overlijden. Maar in tegenstelling tot wat soms wordt gedacht, geldt dit wettelijke vermoeden niet alleen voor geldsommen verkregen op grond van notariële verkoopakten. Uit de rechtspraak blijkt dat het vermoeden geldt voor alle akten van eigendom, dus ook voor aan- en verkoopborderellen van effecten bij een bank (vaak na een bankonderzoek), rekeninguittreksels van een bankrekening, enz.

Ook de uitkering van een verzekering, een groepsverzekering, pensioensparen, langetermijnsparen (een fiscale levensverzekering), worden verondersteld nog drie jaar aanwezig te zijn in het vermogen van de overledene. Dat geldt trouwens ook voor huuropbrengsten en zelfs voor de uitbetaling van extra inkomsten, zoals de vergoeding van een arbeidsongeval of een uitstapvergoeding.

Hoe kunt u het tegendeel bewijzen?

Op drie jaar tijd kan iemand uiteraard heel wat geld spenderen. Of wat ook vaak gebeurt: het geld wordt uitgedeeld via handgiften (dus niet via de bank, zodat er geen enkel spoor is), bijvoorbeeld aan één van de kinderen die dicht bij de ouders woont en vaak op bezoek komt. De erfgenamen zullen dan toch successierechten moeten betalen op de volledige som, als ze niet zwart op wit kunnen aantonen waar het geld naartoe is en als zij geen voldoende geloofwaardige uitleg kunnen geven.

Beweringen hebben geen waarde

Beweringen als ‘Mijn vader zal het geld wel opgedaan hebben aan restaurants en dure wijn’ is onvoldoende voor de fiscus. Ook met onwetendheid – ‘We zouden echt niet weten waaraan mijn vader dit geld gespendeerd heeft. Opgeleefd? Weggeschonken aan een goed doel of een maîtresse?’ – komt u er bij de fiscus niet vanaf. Uit de rechtspraak blijkt dat het feit dat de erfgenamen echt niet weten wat er met het geld van de overledene gebeurde, hen niet bevrijdt van het wettelijke vermoeden.

Bewijs van herbelegging

Een uitstekend bewijs is dat de erfgenamen kunnen aantonen dat een bepaalde som die verkregen werd door de verkoop van een goed (bv. de openbare verkoop van een appartement) herbelegd werd door er iets anders mee te kopen. Dit bewijs kan worden geleverd via documenten en schriftelijke stukken: aankoopborderellen van effecten, uittreksels van stortingen op een spaar-, zicht- of beleggingsrekening, aankoopfacturen van meubilair, een auto, verbouwingswerken, enz.

Let wel, de loutere aanwezigheid van de goederen (auto, meubelen, enz.) is niet voldoende. U moet ook bewijzen dat het geld gebruikt werd om die goederen te kopen.

Bewijs van verbruik

Zoals gezegd volstaat het niet te beweren dat de overledene het geld heeft opgeleefd. De erfgenamen kunnen best uitzoeken waar het geld naartoe is. Hiertoe kunnen zij bijvoorbeeld volgende documenten voorleggen als bewijs: dokters- of verpleegnota’s, ziekenhuisfacturen, facturen van buitenlandse reizen of andere reisdocumenten, het bewijs van een laag pensioen, vliegtuigtickets, restaurant bezoeken betaald met een bankkaart, enz. Bekijk zeker de bankafschriften van de laatste jaren, alsook de afrekeningen van de visakaart, als die er is.

Johan Adriaens, Onafhankelijk vermogensplanner

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content