Bent u te vroeg met pensioen gegaan?

Frankrijk en Oostenrijk hebben hun onrustigste sociale lente gekend sedert jaren, nadat de regeringen er een hervorming van de pensioenregimes doorvoerden. Overal in Europa worden immers maatregelen getroffen om werknemers zo lang mogelijk aan het werk te houden. Ook in België: na het verhogen van de pensioenleeftijd voor vrouwen, moet ons land tegen 2010 de activiteitsgraad van oudere werknemers op een of andere manier zien te verdubbelen. Of dat lukt is echter een groot vraagteken. Dit najaar staat de regering Verhofstadt 2 voor een van haar grootste uitdagingen.

De peiling werd in januari 2003 door TNS Media uitgevoerd bij 500 personen van 15 jaar en ouder

De opabom tikt nog voor de opaboom toeslaat, schreef de krant De Standaard eind juli als commentaar bij het bericht dat de Rijksdienst voor Pensioenen in 2002 twee miljard euro meer aan pensioenen had betaald dan vijf jaar voordien. De opaboom beleeft een hoogtepunt in 2010. Dan zal de naoorlogse generatie (van de beruchte babyboom) de leeftijd van 65 jaar beginnen te bereiken en massaal met pensioen gaan.

Tegelijkertijd blijft de actieve bevolking, dus de mensen die met hun bijdragen het wettelijke pensioenstelsel financieren, voortdurend dalen (de jongeren stappen later op de arbeidsmarkt, de ouderen verlaten ze vroeger). Het sommetje is snel gemaakt: in de toekomst zullen minder werknemers meer pensioenen moeten betalen. En dat zullen ze ook langer moeten doen, want de gemiddelde levensverwachting blijft groeien (in 2030 zal ze in België 83,6 jaar bedragen). Logisch gezien moet dat alles tussen 2010 en 2030 tot een explosie van de pensioenuitgaven leiden.

Hoe dan ook onpopulair

De meeste industrielanden worden op dit moment met exact hetzelfde probleem geconfronteerd. Willen we tegelijk een antwoord vinden op deze demografische uitdaging en een pensioenstelsel redden dat gebaseerd is op solidariteit tussen de generaties, dan is de manoeuvreerruimte uiterst beperkt. We kunnen de wettelijke pensioenleeftijd optrekken (Duitsland denkt aan een verhoging van 65 naar 67 jaar) of de pensioenbijdragen van de actieve bevolking verhogen (vanaf 2006 in Frankrijk). Een derde mogelijkheid: het globale bedrag van de pensioenen verlagen. Dat het hoe dan ook onpopulaire maatregelen zijn, heeft de ‘pensioenopstand’ in Oostenrijk en Frankrijk in de lente van dit jaar bewezen.

In België lijkt er voorlopig geen fundamentele hervorming van het pensioen-stelsel op stapel te staan. “Wij hebben al maatregelen genomen om de vergrijzing van de bevolking op te vangen”, zegt Nicole Fasquelle, econome bij het Planbureau. “Eerst hebben we de wet op de hervorming van de pensioenen in de privésector gehad (1996). Zij trok de wettelijke pensioenleeftijd voor vrouwen op van 60 naar 65 jaar. Nadien kwam de wet op de vermindering van de staatsschuld met de oprichting van het Zilverfonds (2001). Het idee achter die wet is dat we de begrotingsoverschotten in het Zilverfonds stoppen en nu al reserveren voor de stijging van de pensioenuitgaven. Volgens de berekeningen van het Planbureau kan het geld dat vrijkomt door de verlichting van de schuldenlast de kosten van de vergrijzing in België dekken. De groei van de pensioenuitgaven zou in de volgende decennia in ons land trouwens vrij beperkt moeten blijven, onder meer omdat meer vrouwen werken en omdat de werkeloosheid in ons land gedaald is.”

Philippe Pochet, de directeur van het Europese Sociale Observatorium, bevestigt dit: “België zou geen begrotingsexplosie mogen kennen. De projecties van het Planbureau tegen 2010 zijn realistisch, want de daling van de rentevoeten zal de stijging van de pensioenen ruim compenseren. Zelfs de OESO ( Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) geeft in zijn jongste rapport toe dat België gespaard zou moeten blijven van ernstige problemen. Maar het vraagt wel een verbintenis dat alle toekomstige Belgische regeringen de vermindering van de schuldenlast verderzetten.”

Een enorme uitdaging

Ondanks die geruststellende meningen zal de begrotingskost van de vergrijzing de Belgische overheidsfinanciën zwaar onder druk zetten: + 3,1 % van het BNP tussen 2000 en 2030. Als de economie zich in de volgende jaren niet herstelt en als België er niet in slaagt zijn actieve bevolking op te krikken, zal de vermindering van onze staatsschuld alleen niet volstaan om de pensioenfinanciering te verzekeren. Het lijkt nu al absoluut onwaarschijnlijk dat België de aanbeveling van de Top van Lissabon (een actieve bevolking van 70 % tegen 2010) haalt, zeker wanneer de economische conjunctuur het nog lang laat afweten. Dat belet niet dat de algemene werkloosheid in België koste wat het kost moet dalen. Alleen zo krijgen we een voldoende brede basis van werkenden om de sociale zekerheid te blijven financieren.

Dit brengt ons bij het grootste pijnpunt van ons land: nergens in Europa is de kloof tussen de reële en de wettelijke pensioenleeftijd zo groot als in België (zie kaderstuk). “België heeft het op dit moment dringend nodig dat de werknemers van boven de 50 aan de slag blijven. We hebben de vroege uitstap van oudere werknemers uit de arbeidsmarkt nu eenmaal te sterk in de hand gewerkt”, geeft Nicole Fasquelle van het Planbureau toe.”Brugpensioenen en speciale stelsels voor bepaalde categorieën (leerkrachten, militairen...) hebben ervoor gezorgd dat de activiteitsgraad van de Belgen van 55 tot 64 jaar de laagste van Europa is geworden. Slechts één Belg op vier (26 %) is op die leeftijd nog aan het werk, terwijl het Europese gemiddelde veel hoger ligt (40 %). De Europese Commissie heeft al meer dans eens haar bezorgdheid over die situatie uitgesproken. Ze heeft België verzocht om tegen 2010 zijn koers radicaal te wijzigen en te zorgen dat opnieuw de helft van de bevolking in die leeftijdsgroep werkt. Dit is een enorme uitdaging die van alle Belgen een psychologische revolutie vereist!”

Taboes moeten sneuvelen

Deze revolutie zal ook nodig zijn in onze bedrijfscultuur. Belgische ondernemingen zijn het niet meer gewoon 50-plussers aan te werven en koesteren hardnekkige voor- oordelen over deze groep werknemers. Ze zouden zich moeilijk aanpassen, ze zouden weinig flexibel zijn en vooral te duur. Maar ook bij de werknemers zullen vanzelfsprekende gewoontes en taboes moeten sneuvelen. We zullen moeten wennen aan het idee van langer werken, terwijl de overheersende trend in de samenleving net de andere richting uitgaat. Tegenwoordig vormen niet meer het werk maar wel het gezin, de vrienden en de vrije tijd het middelpunt van ons leven. We willen er zo vlug mogelijk van profiteren, zelfs als de jongere generaties daarvoor het gelag moeten betalen.

In de jaren 70 en 80 hebben opeenvolgende Belgische regeringen vormen van vervroegde pensionering gestimuleerd om banen ‘vrij te maken’ voor jonge werknemers. Jarenlang hebben generaties van oudere werknemers het brugpensioen beschouwd als een soort van dienst aan de jongere generaties. Je gaf een jongere de kans om een loopbaan te beginnen door zelf vroeger te stoppen met werken.

Vandaag betaalt België de prijs van dat beleid: we vinden het vanzelfsprekend dat we vóór ons zestigste stoppen met werken en andersom vinden mensen van boven de 50 die willen blijven werken, de grootste moeite om een baan te vinden (lees het getuigenis van Emmanuelle, p. 37).

Hoever wil paars gaan?

In het paarse regeerakkoord lezen we een aantal algemeen geformuleerde principes: “een actieve politiek van herinschakeling ten voordele van oudere werknemers die door herstructureringen worden getroffen” en “nieuwe maatregelen om de ouderen aan het werk te houden”. In september start de grote werkgelegenheids- conferentie met de sociale partners waar deze principes zouden moeten uitmonden in concrete maatregelen.

De vraag is hoe ver paars wil gaan. Behalve de boven geciteerde principes, lezen we in het regeerakkoord alleen enkele weinig ambitieuze maatregelen. Wie met brugpensioen gaat, zal geen betaalde activiteit meer mogen uitoefenen en het collectief ontslag van oudere werknemers zal aan voorwaarden worden onderworpen. De laatste maatregel wordt echter niet dwingend voor de ondernemingen.

De vorige regering heeft reeds maatregelen genomen om de werkgevers ertoe aan te zetten hun oudere werknemer niet te snel wandelen te sturen: een vermindering van de werkgeversbijdragen voor werknemers boven de 57 jaar, verplichte outplacement (steun bij het vinden van een nieuwe baan) voor alle afgedankte werknemers boven de 45 jaar en een plan om werklozen boven de 45 jaar aan werk te helpen ( Activa). Het is nog te vroeg om er de impact van te beoordelen, maar nogal wat mensen in het bedrijfsleven pleiten voor meer radicale ingrepen – tot en met de afschaffing van alle brugpensioenen. Die eis uit de hoek van de werkgevers is natuurlijk ironisch, want zij zijn er tot nu toe als de kippen bij geweest om bij collectieve afvloeiingen gebruik te maken van diezelfde brugpensioenen.

Er is nood aan een maat-schappelijk debat

Tal van werkloze 50-plussers vragen niets liever dan weer aan de slag te kunnen. Van diegenen die wel nog werken, zeggen er velen dat ze dat graag zullen blijven doen. En moeten privileges die uit 1844 dateren echt wel blijven bestaan (zie kaderstuk ‘Waarom zij wel’, p.38). Anderzijds kun je tegenwoordig niet meer verwachten dat iemand fysiek zwaar belastende arbeid tot zijn 65 volhoudt.

In zijn recentste rapport raadt de Nationale Arbeidsraad de regering aan zich zo snel mogelijk op de eindeloopbaanproblematiek te storten. De tijd is in elk geval rijp voor een maatschappelijk debat waar-in iedereen zijn zeg moet krijgen. n

Reacties van lezers (o.m. van kotmadam Katrien De Vos) bij dit onderwerp leest u op pag. 26 in het Thema van de Maand.

A Karima Amrous – Ludo Hugaerts

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content