Antwerps stadsdichter Bart Moeyaert: “Er is veel durf nodig om weinig lawaai te maken”

Na twintig jaar schrijverschap staat dichter-auteur Bart Moeyaert steviger in zijn schoenen dan ooit. “Als er bij de mensen iets nazindert van wat ik schrijf of als ze wat troost vinden in mijn woorden, is dat genoeg voor mij. Geef mij maar een klein spotje op het podium, om een gevoel van nabijheid te creëren.”

Schrijvers en dichters staan de laatste jaren volop tussen de mensen. Literaire festivals, lezingen en theaterprojecten rond literatuur kennen een groeiend succes. Ook voor de Antwerpse stadsdichter en auteur Bart Moeyaert zijn het boeiende tijden.

Plus Magazine: U bent nu bijna halfweg uw twee jaar durende stadsdichterschap. Hoe voelt dat?

Bart Moeyaert: Heerlijk. Je bent een andere stem in de stad, een stem waaraan mensen iets kunnen hebben, waaraan ze zich kunnen toetsen. Je wordt herkend en aangesproken. Onlangs kwamen we terug van een etentje en werden we spontaan binnengeroepen op een verjaardagsfeest om een glas mee te drinken. Een man zei: Stadsdichter, zeg nu eens een gedichtje op, rijm eens wat! Hoewel poëzie voor mij veel meer is dan wat rijmen, gaf die man mij toch een mooie opdracht: iemand bejubelen. Als taak vind ik dat mooi. Dat je iets kunt meegeven aan de mensen, iets vertellen over de stad en over hun leven, dat is mijn taak. Als ze één zin van mijn gedichten onthouden, ben ik gelukkig. Maar begrijp me niet verkeerd: de stadsdichter is er niet alleen maar om te bejubelen of iemand te behagen. De stadsgedichten moeten ook kunnen hekelen of in vraag stellen.

Vindt u dat de stadsdichter ook een maatschappelijke functie heeft?

Ik vind nog altijd niet dat ik de persoon ben die over politieke en sociale toestanden moet schrijven. Ik denk te veel en te lang na over de dingen. Bij mij werkt het andersom. Pas wanneer ik het verhaal al aan het schrijven ben, realiseer ik me wat het thema is. Daar ga ik dan in de loop van het verhaal betekenissen aan verbinden. Wat ik nu schrijf, kan nooit los gezien worden van de spanningen in mijn persoonlijk leven en in de wereld daarbuiten. Zo is elk boek of gedicht een tijdsdocument.

Tijdens het afgelopen jaar heb ik een aantal zaken van zo dichtbij meegemaakt dat ik er niet kan over zwijgen. Ik denk aan de dood van Luna en Oulemata (het 2-jarige meisje en haar zwarte kinderoppas die begin mei door een Antwerpse student werden gedood, nvdr). Dat is zo’n ingrijpende ervaring. Ik was verbaasd over de rol van de media, hoe verslaggevers de realiteit inkleuren met wat ze gezien of gehoord hebben. Ik schrik ervan, omdat ik merk wat de verantwoordelijkheid is van die pers.

Maar ook andere gedichten hebben veel reactie uitgelokt. Over hoe moeilijk het is om je als nieuwkomer in deze stad te integreren bijvoorbeeld. Dat heeft bij mij jaren geduurd (Bart Moeyaert is afkomstig uit Brugge, nvdr). Mensen van niet verder dan Sint-Niklaas vertelden mij: Dat is zo waar, ik heb me net hetzelfde gevoeld.

Het voorlaatste gedicht, Vuurtoren, gaat in wezen over hetzelfde. Waarom doet een havenstad zo raar over vreemdelingen, terwijl vuurtorens door de eeuwen heen vreemdelingen naar de stad hebben gelokt, om geld aan hen te verdienen maar ook om hen in de armen te sluiten?

Hoe moeilijk is het om gevoelens in woorden om te zetten?

Woorden schieten vaak te kort om gevoelens uit te drukken, maar lichamen liegen niet. Dagelijks ontmoeten we allerlei mensen, maar vele ontmoetingen zijn van voorbijgaande aard. Soms ontmoet je mensen die je al vanaf het eerste moment helemaal niet moet. En heel af en toe ontmoet je iemand waarbij je een speciale band voelt, alsof je die persoon al jaren kent. Liefde of vriendschap op het eerste gezicht bestaat, dat zie je aan de gretigheid waarmee bepaalde mensen elkaar willen leren kennen. Alsof ze meteen alles willen vertellen, alsof er heel weinig tijd is.

De lichaamstaal zegt hoe mensen zich voelen, of ze al dan niet afstand nemen. We kunnen zeker meer communiceren, maar woorden drukken vaak te weinig uit. Ik denk dat er in mijn boeken daarom veel tussen de regels te lezen valt. Dat je door het gedrag en houding van de personages een verleden meekrijgt of een inzicht van hoe iemand precies in mekaar zit.

Ik kijk meer dan ik luister. Als ik een scène wil neerzetten, wordt er niet per se veel gepraat. Dat weerspiegelt mijns inziens ook de werkelijkheid. De meest wezenlijke gesprekken worden vaak in stilte gevoerd. Er wordt gewikt en gewogen, er is veel aarzeling... Hoe mensen daarmee omgaan vind ik erg interessant.

U kreeg het etiket jeugdschrijver opgeplakt omdat u veel over uw jeugd schreef. Waarom wilde u daarnaar terugkeren?

Voor je twaalfde worden de fundamenten van je verdere leven gelegd. Later bijsturen kan nog, maar de grote lijnen zijn dan al uitgezet. Ik was thuis de jongste van zeven jongens. Ik werd vaak meegenomen door mijn grote broers, zonder er echt bij te horen. Dat was bepalend, want zo werd ik een observator, een buitenstaander. Toch heb ik me nooit uitgesloten gevoeld.

Tijdens het avondeten zaten wij met alle broers aan een lange tafel. Het was de gewoonte dat iedereen even over zijn dag vertelde, beginnende bij de oudste broer en zo in dalende lijn. Maar toen het eindelijk mijn beurt was, was iedereen eigenlijk al klaar met eten zodat mijn verhalen altijd de mist ingingen! Misschien ben ik daarom beginnen te schrijven. Voor een tijdschrift heb ik later een aantal broerverhalen geschreven die in een roman zijn gebundeld. We hebben er ook een theatervoorstelling van gemaakt. Op de première had ik de hele familie uitgenodigd. De meeste broers zijn geen grote lezers en wisten niets af van het project waarmee ik bezig was. Daar zaten ze dan in de zaal, allemaal op een rij. Het was een speciale gewaarwording voor hen, te kijken naar hun eigen verleden en tegelijk vast te stellen dat een hele zaal naar deze verhalen zat te kijken. Toen ik na de voorstelling in de foyer kwam, stonden ze me allemaal op te wachten maar buiten een aantal algemene opmerkingen werd er niet veel gezegd. Op het einde bleef enkel mijn lievelingsbroer over. Wij waren allemaal geschokt, zei hij toen. We worden niet bij naam genoemd, maar we zitten er allemaal in.

Sindsdien is er toch iets veranderd in onze familie. Er zijn meer gesprekken op gang gekomen. Zo was er één broer die afwezig bleef op een groot broerfeest dat we hadden georganiseerd. Hij zei dat het te ver was, maar ik besefte dat er een andere reden was. Het bleek te maken te hebben met hoe ik hem in het boek had genoemd. Ik had elke broer een bijnaam gegeven, zoals de stilste of de oudste. Hem had ik de verste genoemd en dat vond hij niet leuk. Daar is een eerlijk gesprek uit gegroeid over waarom er toen zo’n afstand bestond tussen ons. Daardoor is onze relatie verbeterd.

Een andere belangrijke gebeurtenis dit jaar was uw huwelijk met Robin. Wat betekent die verbintenis voor jou?

Intuïtief heb ik gevoeld dat ik met Robin iets wou uitbouwen, vanaf de eerste keer dat ik hem ontmoette. Vanaf het begin hebben we tegen elkaar gezegd dat we ooit zouden trouwen. Nu het echt gebeurd is, voel ik ook aan den lijve hoe anders het wel is. Er gaat een zekere rust vanuit, alsof je je plek hebt gevonden naast je beste kameraad, je bloedbroeder zoals je die als kind ook had.

Eerst voelde ik weinig voor trouwringen, maar nu zie ik de ring als het allermooiste symbool. Nu zijn we echt met zijn tweeën, ook voor de buitenwereld. Want daar gaat het in de basis eigenlijk om: je bent twee handen op één buik, met goede en mindere dagen, in wezen één. n

Filip Godelaine – foto’s: Benny De Grove

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content