Anne Vanderdonckt

Zet hem op!

Anne Vanderdonckt
Anne Vanderdonckt Redactiedirecteur van Plus Magazine

Anne Vanderdonckt observeert de maatschappij, haar evoluties, haar vooruitgang, haar inconsistenties. Ze deelt met u haar twijfels, haar vragen, haar enthousiasme. En als ze ergens de draak mee steekt, dan is het met zichzelf.

Het postkantoor in het dorp kijkt uit over het centrale plein waar recent bomen werden aangeplant en waar het elke donderdag marktdag is. Omdat het er nogal smal is en omwille van de huidige gezondheidsvoorschriften, mogen er maar drie mensen tegelijk binnen. De pictogrammen aan de ingang maken dat duidelijk. Je gaat dus in de wachtrij staan op het trottoir. Een rij die soms tot voor het café uit de jaren stillekes reikt, met afgebladderde kozijnen en een geur van verschraald bier. Bier dat hier nog volgens de regels van de kunst wordt getapt, laat daar geen twijfel over bestaan. Daar moet je zijn als je wil socializen. In het café. Of in de rij. Al naargelang. Om een pakje af te halen is het eerder in de rij richting het postkantoor.

Die ochtend, aan het loket, een mama met haar dochters. Ik vat post op het trottoir, op anderhalve meter van de glazen deur. Achter mij, alweer op anderhalve meter, een jonge man met een meisje aan de hand. Vier, hooguit vijf schat ik haar. Die kleine meid observeert de omgeving met een wetenschappelijke nauwkeurigheid die niemand haar nadoet. De mensen die voorbijlopen. Mij. Haar papa. Naar wie ze uiteindelijk opkijkt en met een beschuldigend scherp stemmetje, dat tot aan andere kant van het plein reikt, vraagt: ‘En waarom heb ik er geen?’ Wat? ‘Een mondmasker!’ Omdat je te klein bent, kinderen hoeven er geen te dragen. Het mondmasker is maar verplicht vanaf 12 jaar, vervolgt didactisch de jonge vader met masker. ‘Ah’ knikt de kleine instemmend, na dit goed onderbouwde en voor haar aanvaardbare antwoord.

Een halve minuut later schuift de glazen deur open voor de mama, een groot pak onder de arm, en haar twee kleine meisjes van 6-7 jaar, die naar buiten stormen als onbezonnen spreeuwen. Ze hebben mooie blonde haren, dragen paarlemoeren sandaaltjes die elke min zesjarige jaloers zouden maken. Maar het kind achter mij heeft maar oog voor één ding. Ze dragen een mondmasker. Met bloemetjesmotief. Zij wel! Met een donkere blik richt ze haar kin op naar haar vader en opent haar mond, die storm voorspelt. Ik stap het postkantoor binnen; ik kan je dus niet vertellen hoe en of de gemaskerde jonge vader zich hieruit heeft weten te praten.

Je eerste beha met AAA-cup. Dat échte uurwerk dat je kreeg voor je communie of een ander feest. Die fiets met twee wielen. Je eerste schooltas. Wordt het mondmasker ook zo’n attribuut dat toont dat je voortaan bij de groten hoort?

Wat als dat lapje stof, dat bij sommigen zoveel aversie oproept, nu ook aangeeft dat je een mens bent als al die anderen? Zij die buiten komen, die bewegen, die stressen, die mopperen. Zij die ondanks alles vrij zijn om te gaan en staan waar ze willen, of toch bijna. Ik heb hun ogen zien oplichten van vreugde toen ze er voor het eerst een mochten opzetten, de naasten in het rusthuis. Net zoals iedereen.

Partner Content