© Frank Bahnmüller

Cohousing, latrelatie met de buren

Cohousing is al lang niet meer enkel bestemd voor de alternativo’s en de bobo’s. Mensen kiezen er steeds vaker voor om samen in een huisvestingsproject te stappen uit praktische overwegingen en als remedie tegen de eenzaamheid.

Google de term cohousing en het lijkt alsof de hele wereld wil gaan samenwonen. Zo’n vaart loopt het niet, maar het aantal projecten waarbij verschillende gezinnen naast een eigen woning een aantal faciliteiten delen, neemt toe.

“Vijf jaar geleden bestonden er hooguit 50 projecten waar men met vijf of meer gezinnen samenwoonde. De laatste twee jaar zijn daar in Vlaanderen zo’n 30 nieuwe projecten bijgekomen. Vroeger slaagde één op de tien cohousinggroepen in hun opzet. Dat percentage is fel gestegen”, zegt Roland Kums van de vzw Samenhuizen. “Gemeenten, bouwheren en ook de financiële instellingen werken nu beter mee, waardoor projecten minder snel afspringen.” In Wallonië en Brussel doet cohousing het nog beter en registreert de vereniging Habitats et Participation – de Franstalige tegenpool van Samenhuizen – zo’n 150 projecten met groepswoningen.

Privé

Bij cohousing heeft elke bewoner of gezin een eigen woning met slaap-, woon-, badkamer en keuken. Daarnaast delen ze enkele faciliteiten met de rest van de cohousinggroep. Dat kan gaan van het delen van een grote tuin, het washok of een hobbykamer, tot een grote keuken waar op regelmatige basis wordt gekookt voor alle gezinnen.

“De mate van gemeenschappelijkheid zegt iets over de visie van de groep”, verduidelijkt Roland Kums. Woont een groep voornamelijk samen om ecologische redenen of spelen er ook belangrijke culturele en sociale opvattingen mee? “Enkel een tuin of een auto delen is iets helemaal anders dan regelmatig samen eten of een sociocultureel project op poten zetten”, aldus Kums. “De grootste uitdaging in alle cohousinggroepen is de communicatie. Er moet voldoende contact zijn met de hele groep zodat ergernissen kunnen worden besproken op een informele manier. Cohousingprojecten die te weinig delen, vallen veel sneller uit elkaar.”

Een gedeelde visie is wat buren in een cohousingproject onderscheidt van buren in een gewone woonwijk. Toch is in moderne cohousingprojecten het privégedeelte minstens zo belangrijk als de gezamenlijke ruimtes. “De bewoners beschouwen elkaar niet zozeer als vrienden maar als goede buren. Ze komen samen in de gemeenschappelijke ruimte maar nodigen elkaar zelden uit in hun eigen appartement. Ze hebben nood aan privacy”, zegt Charlotte Bevernage van Abbeyfield, een vereniging die cohousingprojecten voor vijfenvijftigplussers helpt op te zetten. “Hoewel het samenwonen de kans op vereenzaming vermindert, ligt de nadruk toch op zelfstandigheid en autonomie.”

Democratisering

Cohousers moeten van aanpakken weten. Ze moeten zelf op zoek gaan naar een geschikte bouwgrond, onderhandelen met de gemeente en bouwpromotoren. Vanuit de overheid zijn er weinig initiatieven die deze woonvorm ondersteunen. Veelal zijn het dan ook hoogopgeleiden die een project opzetten. En tweeverdieners, want cohousen is niet per definitie goedkoper dan een traditionele woonvorm.

De grootste uitdaging in cohousingprojecten is de communicatie.

Toch valt ook op dit vlak een lichte kentering te merken. Er duiken hier en daar projecten op die een deel van de woningen willen verhuren aan kansengroepen. Sommige sociale huisvestingsmaatschappijen (zoals De Ark in Turnhout) en OCMW’s (in Maldegem) werken cohousingprojecten uit. Ook de Abbeyfield-huizen willen betaalbaar zijn voor alleenstaande gepensioneerden. Afhankelijk van de bouwheer, kost de huur van een appartement € 450 tot € 850.

Voor Pascal De Decker, socioloog aan de faculteit Architectuur van de K.U.Leuven, gaat deze evolutie niet snel genoeg. “Het woonbeleid in ons land is historisch sterk gericht op individuele woningen. De Belg wordt ook vandaag niet echt gestimuleerd om zijn eigen woning te verlaten en in het stadscentrum of de dorpskern te gaan wonen. Nochtans biedt dit, met het zicht op de vergrijzing, heel wat voordelen. Ouderen die cohousen in de dorpskern kunnen langer zelfstandig blijven wonen. De kans op eenzaamheid neemt af en bovendien is het een antwoord op het tekort aan thuishulpverpleegkundigen: zij moeten veel minder kilometers afmalen en kunnen verschillende ouderen op één adres verzorgen.”

Denken aan later

Studies wijzen uit dat jongeren meer openstaan voor een of andere vorm van cohousen. Ze hebben ervaren wat het is om op kot te zitten en willen dit gemeenschappelijke leven graag verder zetten. Hoe ouder men wordt, hoe minder men daarvoor open staat. Toch zijn ook hier veel verschillen. Volgens een studie van de VUB uit 2014 is slechts 5,3% van de zestigplussers geïnteresseerd in wonen in groep met andere senioren. Maar bij de groep 60- tot 69-jarigen stijgt dit aantal al naar 6,7%.

En als we afgaan op het succes van projecten als Abbeyfield, De Living en andere privé-initiatieven lijken vijftigplussers nog meer geneigd om hun villa op het platteland in te ruilen voor een kleinere woning binnen een cohousingproject. Charlotte Bevernage van Abbeyfield: “De bewoners zijn op zoek naar gezelschap en denken na over de toekomst, de zorg voor zichzelf en voor anderen. Maar de meeste willen vooral nog graag actief participeren aan een project. Samenwonen met anderen vergt veel energie. Je moet de wil hebben om bij te leren. Dat is een andere visie op ouder worden dan, bijvoorbeeld, naar een serviceflat verhuizen.”

“Cohousen is een leerproces”

Vier jaar geleden verhuisden Veerle Quartier (61) met haar partner en Paul De Cannière (47) met zijn gezin naar een cohousingproject in Vinderhoute (Lovendegem). Zeventien gezinnen hebben er een eigen woning met tuintje. Ze delen een grote tuin, een eetzaal met keuken, een speelkamer, een bureau, twee gastenkamers, een sauna en zes auto’s. “Tijdens de voorbereidende fase hebben we elkaar al heel goed leren kennen. Het is niet gemakkelijk om met 17 gezinnen stoelen en behangpapier te kiezen. Daar gingen soms maanden overheen, maar we zijn er altijd in geslaagd om een consensus te bereiken”, zegt Veerle Quartier.

“Cohousen is niet voor iedereen”, erkent Paul De Cannière. “Maar het is minder dwingend dan veel mensen zouden denken. Natuurlijk moet je je willen engageren, maar wie nood heeft aan een time-out, kan zich perfect even terugtrekken uit de cohousingactiviteiten. Soms heb je wat minder energie omdat je het thuis te druk hebt met de kinderen of met je job. Ik vind het een verrijking om samen met anderen beslissingen te nemen. Als groep heb je een enorm netwerk. Het woord ‘groepsbeslissing’ klinkt alsof je je individualiteit moet opgeven. Maar het tegendeel is waar. Iedereen kan hier een idee aanbrengen en uitwerken.”

“Beslissingen nemen, lukt steeds beter. Maar het blijft een leerproces”, ervaart Veerle. “Onlangs is er een koppel gescheiden. Dat gebeurt hier evengoed. Het verschil is dat dit in een cohousingproject een impact heeft op de hele groep. Je kan geen standpunt innemen, maar je moet wel bekijken hoe je als groep met zoiets omgaat. Communicatie is heel belangrijk. Doordat je bepaalde zaken deelt, moet je meer plannen en kijken of het past voor de groep. Je kan niet eender wanneer de auto nemen en wegrijden.”

Veerle is een van de oudste bewoners van Vinderhoute. De meeste gezinnen hebben nog hele jonge kinderen. “Dat ligt me wel. Ik vang hen ’s ochtends vaak op voor ze naar school gaan. Ze houden me jong. Ik hoop dankzij cohousing langer thuis te kunnen blijven wonen. Externe zorg kan je overal krijgen, maar zorgverstrekkers zijn niet 24 op 24 beschikbaar. Hier kan je de buren eens vragen om binnen te springen of om boodschappen te doen.”

“Dat wil niet zeggen dat je door cohousing automatisch in een soort luilekkerland terechtkomt”, springt Paul bij. “Je kan hier ook eenzaam zijn. Maar er zijn wel elementen ingebouwd die maken dat je contact hebt met je buren en een goeie band kan opbouwen.”

Partner Content