Te weinig hersenonderzoek

Leen Baekelandt
Leen Baekelandt Journaliste Plusmagazine.be

Alzheimerexperte Christine Van Broeckhoven luidt de alarmbel. Er moeten dringend meer middelen vrijgemaakt worden voor hersenonderzoek.

De grijze massa van nauwelijks anderhalve kilogram die we hersenen noemen, is de essentie van ons zijn. Ze is de zetel van onze intelligentie, gevoelens, creativiteit en ons bewustzijn. De afgelopen honderd jaar zijn de wetenschappers meer te weten gekomen over de ontwikkeling en werking van ons brein, dan in de tienduizend jaar daarvoor. En toch blijven onze hersenen voor een groot deel een mysterie dat heel wat wetenschappers fascineert. Eén van hen is professor Christine Van Broeckhoven, hoofd van het departement Moleculaire Genetica van het Vlaams Instituut voor Biotechnologie.

In ons land bent u vooral bekend voor uw baanbrekend onderzoek in verband met Alzheimerdementie. In de Verenigde Staten wordt u ook geroemd om uw onderzoek naar manisch-depressieve psychosen. Vanwaar dit verschil?

Christine Van Broeckhoven: “Het probleem van dementie houdt de mensen heel sterk bezig. Films zoals ‘De zaak Alzheimer’ of soaps waarin men tegenwoordig spreekt over mensen met Alzheimerdementie maken de ziekte meer en meer bekend bij het grote publiek. Er wordt ook meer over geschreven en daarom staat het dichter bij de mensen. Dat leidt er ook toe dat meer en meer mensen zich zorgen maken. Ik ben hier ook enigszins bekend voor mijn werk rond depressie, maar toch veel minder. Er heerst volgens mij nog steeds een groter taboe rond depressies dan rond dementie.”

U doet zelf een bewonderenswaardige stap om dit taboe te doorbreken door het in uw boek openlijk over uw depressie te hebben.

“Inderdaad. Ik heb in 1992 op het hoogtepunt van mijn depressie professionele topresultaten behaald, maar sociaal en persoonlijk was ik een wrak. Ik leed aan alle symptomen van een ernstige depressie: gebrek aan levenslust, slaapproblemen, gewichtsverlies, stemmingswisselingen, suïcidale neigingen,... Maar ik heb me er nooit voor geschaamd. Op het werk wisten mijn collega’s wat er met mij aan de hand was. Ik heb momenten gekend dat ik niet meer kon, dat ik begon te huilen.

Eén keer ben ik bij een psychiater geweest, maar ik kwam nog zieker en zwaarmoediger uit zijn kabinet dan ik er binnengegaan was. Toch is dat ene bezoek zinvol geweest. Ik heb toen besloten dat ik met de kracht van mijn eigen geest de knop weer zou omdraaien. Mijn therapie bestond uit lezen en schrijven. Ik heb veel over depressie en zelfhulp gelezen. En ik heb in die periode twee schriften vol geschreven, vaak terwijl de tranen over mijn wangen liepen. Maar ik ben er als een sterker en gezonder mens uit gekomen. “

Een depressie heeft, net als dementie, te maken met een probleem in de hersenen. Gebeurt er eigenlijk voldoende onderzoek naar hersenziekten?

“Neen, er zou veel meer hersenonderzoek moeten verricht worden. Men verwacht dat in het jaar 2030 ongeveer 50 % van de mensen één of andere hersenziekte zal hebben. En toch gaat er veel meer geld en aandacht naar onderzoek naar het functioneren van de rest van het menselijke lichaam. Wat willen onze beleidsmakers met mensen die fysiek honderdvijfentwintig kunnen worden, maar misschien wel dement zijn vanaf hun zeventigste? Wetenschappelijk onderzoek naar de ‘quality of life’, naar de essentie van de mens, wordt in ons land veel te weinig gefinancierd.”

U stelt ook de manier waarop in ons land geld wordt toegekend voor wetenschappelijk onderzoek scherp in vraag. In uw boek vergelijkt u het zelfs met het toekennen van de punten op het Eurovisie-songfestival.

“Er bestaat in ons land een groot probleem van belangenconflicten. Hoe kleiner het land – ons land is al niet groot, maar de financiering van het wetenschappelijk onderzoek gebeurt vanuit de regio’s dus gaat het voor ons enkel om Vlaanderen – hoe sneller je geconfronteerd wordt met het probleem dat dezelfde mensen die meedingen naar de beschikbare middelen ook hun tegenstanders moeten beoordelen op hun wetenschappelijke verdiensten. Bovendien wordt voor het wetenschappelijk onderzoek bij ons nog steeds een rekenregel gebruikt, overgenomen van de financiering van de universiteiten voor hun onderwijsopdracht, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal studenten. Maar onderwijs is toch iets helemaal anders dan onderzoek. De financiering van het onderzoek zou volledig losgekoppeld moeten worden van het onderwijs.”

PAGEBREAK

Ziet u een oplossing om dit belangenconflict te vermijden?

“In de Verenigde Staten werkt men veel meer met ‘peer review’ (waarbij mensen die onderzoek doen rond dezelfde materie de wetenschappelijke waarde van een onderzoek beoordelen). Men zou kunnen werken met een panel van buitenlanders, eventueel aangevuld met een aantal sleutelfiguren uit ons land (liefst zo weinig mogelijk) dat beslist over wie of wat er al dan niet gefinancierd wordt en waarbij rekening wordt gehouden met de onderzoeksdomeinen die het belangrijkste zijn voor ons land. Men zou ook moeten werken met grotere projecten met een grotere onderzoeksfinanciering zodat men niet voor elk klein project buitenlanders moet contacteren, want wij zijn allemaal al overbevraagd als het over evaluaties gaat. Als ik mijn Amerikaanse collega’s vertel hoe wij soms dagenlang in de weer zijn om te beantwoorden aan de enorme bureaucratie die gepaard gaat met een budgetaanvraag van vijftigduizend euro, dan schudden ze meewarig het hoofd. Het is voor hen onbegrijpelijk dat wij ons met ‘pocketmoney’ moeten bezighouden. Ik steek zowat 20 % van mijn tijd en energie in fondsenwerving. In Amerika moeten onderzoekers 1 of 2 keer per jaar in competitie gaan om fondsen te krijgen. In ons departement gaan minstens 2 projecten per maand de deur uit. De hoeveelheid energie die je in die projecten moet steken, staat niet in verhouding tot het bedrag dat je er als subsidie mee kan verwerven.

Daarenboven moet voor elk project waar je financiering voor gekregen hebt, uitgebreid verslag uitgebracht worden en ook dat staat niet in verhouding tot het bedrag dat toegekend werd. De Vlaamse regering heeft wel een aantal acties ondernomen om het beroep van wetenschapper in ons land weer wat aantrekkelijker te maken. Maar er zijn toch nog heel wat verbeteringen mogelijk.”

U staat aan het hoofd van het onderzoeksdepartement Moleculaire Genetica dat in de loop der jaren werd opgesplitst in vier onderzoeksgroepen die elk onder leiding van een professor staan. U bent de enige vrouwelijke professor. Is daar een verklaring voor?

“Er zit duidelijk een vertraging op de wetenschappelijke carrière van vrouwen. Toen ik op zoek was naar een groepsleider was er geen enkele vrouwelijke kandidaat. Emancipatie heeft tijd nodig. Maar of het ooit werkelijk tot een gelijke verdeling zal komen aan te top valt nog te bezien. Er zijn veel vrouwen die bewust afhaken en niet aan die ‘rat race’ willen meedoen. Want dat is het in het biomedisch onderzoek wel degelijk. Vrouwen, en vooral vrouwen met kinderen, hebben niet die drang om altijd te moeten scoren. Wij hebben geen hanengedrag. En er zijn vrouwen die er bewust voor kiezen om daar niet mee om te gaan. Niet omdat ze niet intelligent genoeg zijn, maar gewoon omdat ze dat niet wensen.”

PAGEBREAK

Valt een wetenschappelijke carrière en een gezin wel te combineren?

“Moeilijk, de maatschappij zou flexibeler moeten zijn voor vrouwen zodat ze in de periode dat ze kleine kinderen hebben wat soepeler kunnen omgaan met de combinatie werk en gezin. Vrouwen moeten in die periode in hun loopbaan wat minder competitief kunnen zijn zonder dat ze daar achteraf in hun carrière voor afgestraft worden.

Vrouwen die kiezen voor een onderzoeksloopbaan zijn intelligente, sterke, competitieve vrouwen en dat kan zeker niet gezegd worden van de doorsneeman aan de universiteit. Dus er moet dringend een rechtvaardiger verdeling komen. Nu hangt de carrière van vrouwen volledig af van commissies die uitsluitend uit mannen bestaan en die moeten beslissen of je benoemd wordt, of je bevorderd wordt, of je ondersteund wordt met personeel, of je financiering krijgt enz.

Men moet dringend een beetje positieve acties ondernemen zoals de beslissing van minister Moerman die een deel van de onderzoeksfinanciering van de universiteiten afhankelijk maakt van het aantal vrouwelijke professoren. Ik hoor de mannen al zeggen: ‘Ja maar!’. Ik zeg dan ‘Niks te ja maar, het percentage dat zij oplegt, is nog zeer klein en zelfs helemaal niet in verhouding tot het aantal goede vrouwelijke kandidaten dat klaar is om prof te worden.”

U heeft zelf veel moeten laten om te geraken waar u nu staat. U noemt zichzelf zelfs een vakidioot. Heeft u uw dochters voldoende aandacht kunnen gegeven?

“Dat laatste zou je hun eigenlijk zelf moeten vragen. Maar ik heb hun die vraag wel eens gesteld. Zij beweren absoluut nooit een probleem gehad te hebben met mijn drukke werkzaamheden. Maar op de belangrijke momenten ben ik er ook altijd voor hen geweest. Ik ben er altijd geweest met hun verjaardagen, op woensdagnamiddag werkte ik thuis en in de weekends was ik ook aanwezig. Ik werkte toen meer ’s nachts. Ik was er als ik er moest zijn en dat waarderen ze.

Te weinig hersenonderzoek

Zonder inspanningen kom je natuurlijk nergens. Als je wil werken en je wil een loopbaan uitbouwen, dan moet je daar iets voor over hebben en moet je keuzes maken. Ik weet dat er veel mensen zijn die dat niet willen doen en dat is hun volste recht, maar ik heb het wel gedaan. Ik heb al mijn hobby’s laten varen en ik heb veel moeten werken op momenten waarop andere mensen niet aan het werk waren. Mijn werk en mijn gezin, daartussen verdeel ik mijn tijd en mijn aandacht. De rest is minder belangrijk.

Je kan nooit alles doen in 24 uur. Iets half doen frustreert me, dus zet ik de dingen waar ik geen tijd voor heb, gewoon opzij. Basta.”

U bent dagelijks bezig met het onderzoek naar zieke hersenen. Schrikken ouder worden en dementie u af?

“Ik word weldra 54 en dan begin je daar toch wel aan te denken. Ik zie nu sommige mensen in mijn omgeving die wat ouder zijn dan ik, die beginnen te dementeren. En dat stemt tot nadenken. Als er nu één ding is waar ik wel schrik van heb, dan is het dement worden. Schrik is eigenlijk het verkeerde woord. Maar het zou enorm afbreuk doen aan mijn levenskwaliteit, want ik ben iemand die zeer cerebraal is, ik werk voortdurend met mijn hersenen en mijn geheugen. Heel mijn werk berust op mijn kennis.

Ik heb een bijzonder goed geheugen, maar begin wel dingen te vergeten zoals iedereen naarmate hij ouder wordt. Daar is geen uitzondering op. Vergeten in de zin dat dingen die vroeger automatisch waren zoals het zich herinneren van telefoonnummers, namen enz, nu veel minder automatisch worden.

Als je wat ouder wordt, begin je eveneens te denken aan een rustperiode in je leven. Ook al lijkt dat voor mij op het eerste gezicht nog veraf, toch sta ik er soms even bij stil dat ik naar het laatste derde van mijn leven ga. Dan denk ik aan allerlei dingen die ik wil gaan doen en nu niet doe. Ik weet dat dat fout is, maar zo is het nu eenmaal.”

Brein & Branie, een pionier in Alzheimer, Christine Van Broeckhoven, uitg. Houtekiet, ISBN 90-4250-9110-0, 198 p., ? 17,50.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content