© iStock

Kan een behandeling met het knuffelhormoon mensen met autisme helpen ?

Onderzoekers hebben een nieuwe stap gezet richting een behandeling om sociale problemen bij mensen met autisme aan te pakken. Een sleutelrol is daarbij weggelegd voor het knuffelhormoon oxytocine. Wie een tijdlang dit hormoon via de neus inspuit, blijkt het nadien zelf meer aan te maken. Precies dit knuffelhormoon stimuleert sociaal gedrag.

Onderzoekers van de KU Leuven konden bij mensen met autisme vaststellen wat er gebeurt wanneer ze een tijdlang via een neusspray oxytocine krijgen toegediend. Een maand na de behandeling vertoonden zij nog steeds hogere oxytocineniveaus in het speeksel. De resultaten van dat onderzoek werden gepubliceerd in het tijdschrift European Neuropsychopharmacology.

Dat de toediening van oxytocine een positieve invloed heeft op het gedrag van mensen met autisme, stelden professor Kaat Alaerts (KULeuven) en haar collega’s al eerder vast. In dit vervolgonderzoek konden ze nu het bewijs vinden voor deze positieve gedragsverandering. De oxytocineniveaus van de deelnemers waren immers verhoogd. “We zijn gaan kijken naar de effecten van het zogenaamde ‘knuffelhormoon’ bij 40 volwassen mannen met autisme,” licht professor Alaerts toe. “Bij de start van het onderzoek namen we bij elk van hen een speekselstaal af om hun individuele oxytocineniveau te kunnen vaststellen, een nulmeting. Nadien kreeg de testgroep een maand lang dagelijks oxytocine toegediend via een neusspray, de controlegroep kreeg een placebo.” Vierentwintig uur na de laatste toediening werd opnieuw een speekselstaal afgenomen, vier weken later opnieuw.

Positieve spiraal

Uit analyse van deze laatste speekselstalen blijkt nu dat mensen die gedurende vier weken oxytocine toegediend krijgen, tot een maand na afloop van de behandeling nog steeds hogere hoeveelheden van het hormoon in het lichaam hebben. “Dit kan onmogelijk nog een restant zijn van de extern toegediende dosissen en werd dus aangemaakt door hun lichaam zelf”, stelt professor Alaerts. Zij ziet ook meteen een logische verklaring: “Oxytocine zorgt ervoor dat we ons socialer gedragen. Sociaal contact zorgt er op zijn beurt voor dat het lichaam extra oxytocine aanmaakt, wat er dan weer voor kan zorgen dat we ons socialer gaan gedragen en zo krijg je een positieve spiraal.”

“De resultaten die we vandaag voorstellen, zijn het gevolg van een eerste pilootstudie. Er is nog heel wat bijkomend onderzoek nodig vooraleer oxytocine gangbaar kan zijn voor de behandeling van sociale problemen of hechtingsproblematiek” tempert professor Alaerts.

Mentale beperkingen

Een eerste vervolgstudie staat al in de stijgers. Het team van professor Alaerts werkt momenteel aan een studie naar de effecten van oxytocine bij kinderen met autisme tussen 8 en 12 jaar. Daarnaast zijn er plannen voor een gelijkaardige studie op grotere schaal om de effecten van het knuffelhormoon bij nog meer mensen te kunnen aantonen, bijvoorbeeld bij kinderen waarbij naast autisme ook een verstandelijke beperking voorkomt.

Partner Content