De herinneringen van peter (16)

De oorlog is voorbij, de geïnterneerde soldaten keren huiswaarts en proberen het dagelijks leven van voor de oorlog weer op te nemen. Niet zo simpel na vierenhalf jaar afwezigheid en bovendien voelen ze zich af en toe onheus behandeld...

“Op het oogenblik waarop de soldaten na een langdurige interneering naar hun vaderland terugkeeren, heeft de regeering minister Franck en mij afgevaardigd om u te begroeten. Ik heet u welkom. Wij weten hoe moeilijk uwe taak is geweest. De plotselinge val van Antwerpen was voor een openbare meening een ontsteltenis. Men weigerde er aan te gelooven. En het was onvermijdelijk dat tegenover zulke gebeurtenissen de meest onjuiste geruchten geloof vinden, temeer wanneer de vrijheid der pers aan banden is gelegd. Doch de waarheid verkrijgt steeds de bovenhand en men weet heden dat het besluit om het veldleger op het laatste oogenblik aan de omsingeling, die het in Antwerpen bedreigde, te onttrekken een van de meest kloeke daden uit den oorlog is geweest en tot de vruchtbaarste, wat de resultaten aangaat, heeft behoord. Daarom verklaart de regering luide dat zij, die tegenover het moeilijke alternatief hebben gestaan om zich aan de Duitschers over te geven of de Nederlandsche grensch te overschrijden, van hun recht hebben gebruik gemaakt en hun plicht hebben gedaan om een gehaten vijand den triomf te ontnemen een legioen van krijgsgevangenen achter zich aan te slepen. Uw rol is pijnlijk en ondankbaar geweest. Ondanks de zorgen en de toewijding, waarvan de Nederlandsche regeering en hare militaire en burgerlijke autoriteiten getuigenis hebben afgelegd en waarvoor gij en wij hen altoos dankbaar zullen blijven, hebt ge een langdurige en smartelijke ballingschap ondergaan. Gij hebt u een gedwongen onthouding aan deze langen oorlog moeten getroosten. Heden begroeten de regeering en het vaderland u met vreugde temidden uwer wapenbroeders en medeburgers.” Met deze tekst verwelkomden minister van oorlog Fulgence Masson en minister van koloniën Louis Franck (die de Nederlandse vertaling voor zijn rekening nam) de eerste treinlading terugkerende geïnterneerde soldaten in Kapellen. Het moet een hart onder de riem geweest zijn voor de soldaten, die in de interneringskampen heel vaak het gevoel hadden dat ze door de Belgische overheid in de steek gelaten waren. Dat gevoel was niet onterecht, want bijvoorbeeld beloofde soldijverhogingen, kolen en kolenkachels lieten telkens lang op zich wachten en dat voelden ze telkens letterlijk aan den lijve. Maatregelen om hun gevangenschap te verlichten hadden ze aan lobbywerk van mensen als Camille Huysmans en aan de inschikkelijkheid en menselijkheid van mensen als de Harderwijkse kampcommandant de Lannoy te danken, de Belgische regering greep vooral in om de socialistische en flamingantische stromingen in de kampen te dwarsbomen. Een voorbeeldje: toen er sprake was van een derde gezinsdorp in Harderwijk wilde de Belgische overheid als voorwaarde voor huisvesting daar invoeren dat de betrokken soldaten zich niet met politiek zouden bezighouden...

Eer en erkenning

De herinneringen van peter (16)

Half augustus 1919 krijgt mijn overgrootvader het Gedenkteeken der Zegepraal toegewezen, in oktober van dat jaar volgt een brevet van de Herrinnerings Medaille van de Oorlog 1914-1918 voor Théophile Deboeck (sic). De spelfouten zijn typerend voor het gebrek aan échte belangstelling, échte erkenning: de medailles die bij die brevetten hoorden, kreeg je enkel als je ervoor betaalde... Théophile was dan nog vanaf 1 februari 1919 ontslagen van zijn plichten tegenover het vaderland, maar blijkbaar waren er jongere geïnterneerde soldaten die nog opgeroepen werden om verder hun dienstplicht te gaan vervullen, omdat de jaren internering niet als actieve dienst beschouwd werden. Pijnlijk...
Het gebrek aan erkenning vanwege (een deel van) de overheid woog zwaar, ook al omdat nogal wat landgenoten erg misprijzend reageren op oud-strijders die in Nederland geïnterneerd waren. Niet gehinderd door enige kennis van zaken worden ze zelfs voor deserteurs uitgescholden. En dan is er de zaak van de beruchte frontstrepen, een classificatie waaraan onder meer een rente verbonden was. “De eerste wet die de frontstrepen regelde, kende enkel frontstrepen toe voor volledige periodes die soldaten aan het front gevochten hadden”, legt Willem Segers van het Instituut voor Veteranen – Nationaal Instituut voor Oorlogsinvaliden, Oud-strijders en Oorlogsslachtoffers uit. “In die zin kregen de geïnterneerde soldaten niets, omdat ze slechts drie maanden aan het front geweest waren. Pas in 1932 is dat rechtgezet en werden de frontstrepen toegekend per ‘begonnen’ periode. Zo kregen die soldaten toch één of twee (indien ze in die periode gewond geraakt waren) frontstrepen toegekend. Wat de soldaten betreft die in de kampen overleden waren: die werden beschouwd als gesneuveld, hun nabestaanden werden dienovereenkomstig vergoed.”
Nog een andere rekening werd pas in de jaren dertig vereffend. Na de oorlog stuurde de Nederlandse regering de rekening voor de internering van de Belgische soldaten (blijkbaar mocht dat, door een verdrag uit 1907): liefst 53 miljoen gulden. Ons door de oorlog geruïneerde land kon die som niet meteen ophoesten en betaalde langzaam af: pas op 31 december 1937 was ze afgelost...

Wat erna kwam...

De brevetten met zijn onderscheidingen hingen ingekaderd aan de muur, op zijn rouwbrief staat vermeld dat hij een oud-strijder van 14-18 was, hij koesterde foto’s van zijn legermakkers, zo veel papieren uit die tijd zijn honderd jaar lang bewaard gebleven: die ervaringen tijdens de Eerste Wereldoorlog waren duidelijk belangrijk in het leven van mijn overgrootouders en grootmoeder. Dat mijn grootmoeder er eerder terloops over sprak, had niet alleen te maken met het feit dat ze nog een kind was toen, maar vooral met de tweede oorlog die ze meemaakte. Toen het Duitse leger in 1940 opnieuw ons land binnenviel was ze een jonge vrouw met een zoontje van vijf jaar oud: mijn vader. Weer maakte ze een oorlog mee aan de zijde van haar zus Blondine, die met haar man Gerard, dochtertje Jeanne en zoontje Theophiel in het huis naast haar en haar gezin woonde. Alleen kregen ze veel meer te maken met de Duitse bezetter: ze woonden op een boogscheut van het Fort van Breendonk. Maar dat is weer een ander verhaal...

Partner Content