© Getty Images

Beter communiceren met je bejaarde ouders

Is het slechthorendheid? Cognitief verval? Egoïsme? Of onverschilligheid? Waaraan het precies ligt, daar heb je het raden naar, maar één ding staat vast: je ouders luisteren niet meer naar wat je zegt en dat werkt danig op je zenuwen! Misschien moet je gewoon anders met hen leren communiceren?

“Hij luistert niet als ik tegen hem praat”, “Ik moet alles twee keer zeggen”, “Ze praat enkel over haar problemen”, “Ze vraagt nooit hoe het met mij gaat”. Misschien heb je er ook al over geklaagd dat een ‘gesprek’ met je ouders nog maar weinig voorstelt. Volgens taalwetenschappers evolueert onze manier van communiceren met de jaren. En die veranderingen kunnen, als we er onvoldoende over weten, voor heel wat misverstanden zorgen! “Welke weerslag het verouderingsproces op het taalgebruik heeft, verschilt sterk van persoon tot persoon. Men gaat er van uit dat het taalverlies minder is bij hoogopgeleiden, al spelen ook individuele factoren een rol”, zegt Catherine T. Bolly, doctor in de linguïstiek aan de UCL en specialist verbale en non-verbale communicatie bij ouderen.

Uit recent onderzoek blijkt nochtans dat er een aantal constanten zijn, vooral dan bij 80-plussers.

Eerste fenomeen: ze komen moeilijker op een woord. “Je hebt het gevoel dat het woord op het puntje van hun tong ligt. Ze kennen de dingen en ook de woorden ervoor, maar kunnen beide niet aan elkaar linken. Dat geldt in het bijzonder voor eigennamen: die halen ze vaak door elkaar, hoewel ze zeer goed weten over wie ze het willen hebben!”, aldus de linguïst.

Tweede fenomeen: ze verwerken de informatie trager. “Met de jaren vallen er almaar langere stiltes. Je bent dan snel geneigd om te herhalen, ja zelfs te vereenvoudigen wat je net hebt gezegd. En dat kan hen mateloos irriteren omdat ze eigenlijk al van de eerste keer hebben begrepen waar het over gaat!”, licht Catherine T. Bolly toe.

Derde fenomeen: ze vertellen almaar vaker grappige anekdotes. “Uit sommige studies is gebleken dat mensen op oudere leeftijd vaak uitstekende vertellers worden. Hun verhalen zijn een stuk boeiender dan vroeger, onder meer omdat ze breedsprakeriger zijn geworden: ze gebruiken meer woorden om één enkel idee uit te drukken. Paradoxaal genoeg houdt dit verteltalent verband met het feit dat ze er niet meer in slagen te focussen op de essentie: zodra iets of iemand hen onderbreekt of afleidt, dwalen ze af en weiden ze uit.” En zo groeit het relaas van een wandelingetje naar de bakker al snel uit tot een waar epos!

Vierde fenomeen: ze praten almaar meer over zichzelf. “Ze praten vaker over zaken die hen rechtstreeks aanbelangen omdat ze binnen hun eigen comfortzone willen blijven. Je hoort hen soms constructies gebruiken als ‘Ik, ik ben...’ of ‘Ik, ik heb...’. Dat betekent niet per se dat ze geen belangstelling meer hebben voor wat jij vertelt, maar soms zijn ze gewoon vergeten waar het gesprek over ging”, legt Catherine T. Bolly uit. Vooral bij alzheimerpatiënten is dit fenomeen meer uitgesproken.

Dat sterk op zichzelf gericht zijn heeft niet alleen cognitieve oorzaken. Vaak is dit gedrag een gevolg van het isolement van oudere mensen en van hun verminderde sociale contacten, waardoor ze moeilijker contact leggen tijdens een gesprek. “Al deze veranderingen kunnen je als kind behoorlijk zwaar vallen, zeker als je voordien een sterke band had met je vader of moeder en je de indruk krijgt dat hij/zij nog nauwelijks belangstelling voor je opbrengt. Maar je moet aanvaarden dat een geliefde persoon en de relatie die je met hem hebt, evolueren. Zelfs als dat soms inhoudt dat je de navelstreng een tweede keer moet doorknippen”, merkt Catherine T. Bolly op.

Ook het lichaam spreekt

In de meeste gevallen stellen we trouwens vast dat die evolutie van het taalgebruik wordt gecompenseerd door aangepaste strategieën die toch een kwaliteitsvolle communicatie mogelijk maken. Niet meteen op een woord kunnen komen, counteren ze door een aarzeling (euh) in te lassen of een vagere term te gebruiken (‘dat alles’, ‘je weet wel wat ik bedoel’, ‘dat ding daar’). Ook gebarentaal helpt de hiaten op te vullen.

“Ze maken hun gesprekspartner bijvoorbeeld met een bevestigend hoofdknikje duidelijk dat ze het hebben begrepen of dat die gerust verder kan vertellen.” Glimlachen, een wenkbrauw optrekken, met de voet tikken, een bepaalde blik, met de vinger wijzen: ze hebben elk hun eigen gebarentaal om hun woorden kracht bij te zetten of te verduidelijken, maar ook om hun emoties te uiten. Want met elkaar praten, doe je niet altijd om iets te ‘vertellen’, maar ook simpelweg om contact te hebben. Vandaar dat we zo graag over het weer praten.”

Het toenemende belang van gebaren verklaart ook waarom sommigen zoveel moeite hebben met telefoneren, terwijl een face-to-facegesprek wél nog lukt. “En zelfs bij lichaamstaal kan er sprake zijn van compensatiestrategieën. Reumalijders zullen een palm-up – het gebaar waarbij je de handpalm toont om aan te geven dat iets evident is – vervangen door een ander gebaar, de wenkbrauwen optrekken, bijvoorbeeld”, aldus nog de onderzoekster.

Stop met dat kleutertaaltje!

Intergenerationele communicatieproblemen zijn voor een deel te wijten aan stereotiepe denkbeelden. “Nooit eerder keken we zo negatief tegen het verouderingsproces aan als vandaag. In onze individualistische en prestatiegerichte maatschappij zijn we geneigd bejaarden als nutteloos te beschouwen”, zegt een verontwaardigde Stéphane Adam, diensthoofd ouderenpsychologie aan de universiteit van Luik. Deze neerbuigende kijk op ouderen vertaalt zich in diverse vooroordelen en in een systematische overschatting van leeftijdsgebonden problemen, inclusief op het vlak van communicatie.

Uit studies blijkt bijvoorbeeld dat we het aantal 65-plussers dat niet goed hoort op 50% ramen, terwijl in werkelijkheid slechts 33% van de 65-plussers slechthorend is! “En hoewel slechts één op de drie minder goed hoort, hebben we de neiging om tegen alle 65-plussers luider te praten! Een verminderd gehoor belet hen in een rustige omgeving trouwens niet om te begrijpen wat je vertelt”, legt Stéphane Adam uit.

De misvatting dat alle bejaarden slechthorend zijn, leidt tot elderspeak of kinderlijk taalgebruik: we gaan trager en luider praten, in eenvoudige zinnetjes. Uiteraard is het normaal dat we het gesprek aanpassen aan de persoon tegen wie we praten, dat doen we ook bij kleine kinderen. Maar bij bejaarden passen we ons aan veronderstelde behoeften aan en niet aan hun werkelijke behoeften. In het ergste geval leidt dat tot infantiliserend taalgebruik: we schakelen over op de we-vorm (‘Zijn we klaar om in bad te gaan?’), gebruiken verkleinde eigennamen (‘Marie-Jeanneke’) of zeggen bomma en bompa tegen mensen die helemaal onze grootouders niet zijn! “Vandaag is het rusthuispersoneel zich hier almaar beter van bewust, ook al stellen we in de praktijk nog uitschuivers vast”, klinkt het bij Stéphane Adam.

Selffulfilling prophecy

Kleutertaal gebruiken tegen bejaarden schaadt de communicatie. Wanneer we luider, trager of eenvoudiger praten, wordt de informatie paradoxaal genoeg moeilijker begrepen. Alles wat we zeggen, lijkt op een vraag. Door het trage debiet slaagt de toehoorder er niet meer in om te focussen op de essentie. Kortom, door het eenvoudig te houden, wordt het onbegrijpelijk! Overigens leidt deze neerbuigende manier van spreken vaak tot selffulfilling prophecy: de bejaarde voelt zich minderwaardig, verliest het zelfvertrouwen en gaat er ook echt op achteruit. De aanvankelijke misvatting dat hij/zij niet meer bekwaam is, wordt aldus bewaarheid.

“Hoe kinderlijker je je ouders toespreekt, hoe slechter ze gaan praten. Ze zullen zich – ook al is dat niet bewust – minderwaardig voelen. En dat zal een impact hebben op hun manier van praten. Zo zullen ze vragen om te herhalen wat je net hebt gezegd, niet omdat ze het niet goed hebben gehoord, maar omdat ze zich afvragen of ze het wel goed hebben begrepen. En jij zal bij jezelf zeggen: ‘Zie je wel, ze begrijpen er echt niets van’ waardoor je nóg kinderlijker zal gaan praten. Een vicieuze cirkel. Wat je dan wél moet doen? Tegen iedereen normaal praten en je enkel aanpassen als het écht nodig is. Onze aanpak moet gebaseerd zijn op feiten, niet op wat we menen te weten”, besluit Stéphane Adam.

Partner Content