© Getty Images/iStockphoto

85 procent grootouders voelt zich af en toe overbevraagd

Wie voor het eerst grootouder wordt, neemt graag een belangrijke rol op in de opvoeding van zijn kleinkind. Maar de combinatie met het eigen beroepsleven en zorg voor oudere familieleden weegt soms zwaar. 85 procent voelt zich wel eens overbevraagd. Dat blijkt uit een grootschalig onderzoek van de Gezinsbond bij jonge grootouders.

De Gezinsbond bevroeg 430 vijftigplussers die de voorbije twee jaar een eerste kleinkind kregen. Doel: meer inzicht krijgen in de manier waarop ze hun rol als grootouder invullen. De bevraging gebeurde grotendeels online. Nadien werden de resultaten uitgediept via gesprekken.

De komst van een eerste kleinkind heeft voor heel wat grootouders een positieve impact op de relatie met hun kind. Drie op de tien geven aan dat de relatie verbeterd is na de geboorte van het kleinkind, 43% ziet hen ook vaker. Een op de drie zou graag een grotere rol spelen in het leven van zijn eerste kleinkind, maar zegt dat dit onmogelijk is. Meestal wordt daarvoor de beroepssituatie aangehaald als belangrijkste reden. Wie voor het eerst grootouder wordt, is gemiddeld 58 jaar en twee derde is dan ook nog aan het werk. De maatschappelijke druk om langer te werken zal bovendien alleen maar toenemen, verwacht zowat iedereen.

Bovendien behoren de meeste jonge grootouders ook tot de zogenaamde ‘sandwichgeneratie’: ze spelen niet alleen een rol in de opvoeding van hun kleinkind, maar nemen vaak ook nog de mantelzorg voor de eigen (schoon)ouders op zich. Wanneer ze dat alles proberen te combineren met een eigen sociaal leven, wordt het hen wel eens te veel. Maar liefst 85% geeft aan dat ze zich wel eens ‘overbevraagd’ voelen. Ze verwijten dat echter hun kinderen niet. Grootouders hebben het veeleer over een stijgende druk vanuit de maatschappij. Een druk die zowel op de schouders van het gezin van hun kleinkind terechtkomt als op hun eigen schouders.

Niet opdringen

Vlaamse grootouders hebben wel vaak contact met hun kleinkinderen. Bijna 80% ziet zijn eerste kleinkind minstens één keer per week en 38% zelfs meerdere keren per week. Zowat alle grootouders geven wel duidelijk aan dat ze proberen om zich vooral niet op te dringen. Ze willen de autonomie van hun (schoon)kinderen als ouders respecteren.

Toch zou de meerderheid van de grootouders die hun kind minder dan één keer per week zien, vaker contact willen hebben. In meer dan de helft van de gevallen lukt dat echter niet, omdat de ouders van het kleinkind het te druk hebben. Eén op de drie geeft dan weer aan dat het niet mogelijk is omwille van de eigen, zwakke gezondheid.

Wie dichter bij zijn eerste kleinkind woont, ziet het over het algemeen ook vaker. Ruim driekwart van de grootouders hebben minder dan een halfuur nodig om eens op bezoek te gaan. 45% moet zelfs minder dan een kwartiertje rijden of fietsen.

4 op 5 vangt kleinkind op

Grootouders nemen vaak formele taken op in de opvoeding van hun kleinkind. Zo helpt bijna vier op de vijf bij de opvang van zijn kleinkind. Meer dan de helft vangt het kind minstens één keer per week op, 12% zelfs meerdere keren per week. In de overgrote meerderheid van de gevallen gebeurt dat op vaste dagen en momenten.

Over die formele rol in de opvoeding worden in driekwart van de gevallen al vóór de geboorte afspraken gemaakt tussen ouders en grootouders, meestal op initiatief van de ouders. Een van de belangrijkste factoren waarmee dan rekening gehouden wordt, is het evenwicht tussen beide grootouderparen.

Ouders komen bij de grootouders niet alleen aankloppen voor praktische hulp bij de opvoeding, maar ook voor advies: één op de drie grootouders praat regelmatig over opvoeding met zijn kinderen, meer dan de helft af en toe, slechts 14% nooit. Ouders vragen aan de grootouders vooral advies over eten, slapen en ziek zijn. Ongeveer de helft van de grootouders zegt daar meestal op te kunnen antwoorden.

Partner Content