10 misvattingen uit onze geschiedenislessen

De Galliërs met hun immense snorren woonden in dorpen middenin het bos, in de Middeleeuwen heerste er een gebrek aan hygiëne, Columbus had drie schepen ... En als veel van wat we geleerd hebben tijdens onze geschiedenislessen nu eens niet waar zou zijn?

Geschiedenis is een wetenschap en wetenschap evolueert. Elk jaar worden er nieuwe documenten ontdekt en archeologische vondsten gedaan die onze kennis van het verleden bijsturen. En dat heeft tot gevolg dat dingen soms rechtgezet moeten worden: informatie die vroeger voor waar werd onderwezen, blijkt achteraf soms onjuist, onnauwkeurig of volkomen fout. Onze kennis van het verleden is dus af en toe volkomen onjuist. Laten we eens 10 details uit onze geschiedenislessen van vroeger toetsen aan de huidige kennis en inzichten.

1. In de prehistorie maakten de mannen vuur door twee vuurstenen tegen elkaar te slaan -> niet zo eenvoudig!

Je hebt het als kind zeker wel eens geprobeerd om vuur te maken zoals de mensen in de prehistorie dat deden. Met veel overtuiging had je geschiedenisleraar immers verkondigd dat je door twee vuurstenen tegen elkaar te slaan vonken kon doen ontstaan... waarmee je een vuurtje kon aansteken. En inderdaad wanneer je die twee stenen tegen elkaar slaat, ontstaan er vonken. De kans dat je daarmee een knetterend vuurtje hebt kunnen maken, is echter heel wat kleiner... Om de eenvoudige reden dat de mannen in de prehistorie geen twee vuurstenen gebruikten, maar een vuursteen en een andere, welbepaalde steen.

Onze voorouders sloegen hun vuursteen (of een andere zeer harde steen zoals kwarts) tegen een steen, rijk aan ijzersulfide zoals pyriet. Wanneer dit ijzersulfide loskwam van de steen, oxideerde het meteen en begon te gloeien, waarbij kleine vonken met een zeer korte levensduur ontstonden, maar dit gaf wel een reactie waarbij heel veel warmte vrijkwam. Niet meteen voldoende om een heel bos in vuur en vlam te zetten, maar voldoende om heel brandbaar materiaal zoals een stukje echte tonderzwam, een schimmel die groeit op dode of halfdode bomen. Daarmee moesten kleine sintels worden bekomen, waarmee droog gras werd aangestoken, vooraleer men hout kon doen branden. Kortom, vuur maken was in die tijd een hels karwei.

2. De Galliërs leefden in kleine, geïsoleerde dorpen in het bos -> onjuist!

Gallië voor de Romeinse veroveringen wordt vaak voorgesteld als een immens ondoordringbaar bos, waarbinnen de geïsoleerde dorpen slechts door kleine paadjes met elkaar werden verbonden. Daarbij wordt wel zomaar even voorbij gegaan aan het feit dat de Galliërs schitterende landbouwers waren. Wanneer Caesar in Gallië aankomt, is dit haast volledig ontbost en omgevormd tot landbouwgrond. De Galliërs liggen aan de basis van tal van technologische innovaties (diepploegen, schoffel, hark, ...) waarmee ze akkers konden aanleggen op de meest ondankbare terreinen. Slechts hier en daar bleef een bos gespaard – zoals bijvoorbeeld in de Ardennen. Het is trouwens leuk om vast te stellen dat, volgens het meest recente onderzoek, er nu meer beboste gebieden zijn in onze regio’s dan in de tijd van de Galliërs.

Deze extensieve landbouw maakt dat dorpen schaars zijn en “steden” bijna onbestaande. De woningen van de Galliërs, die zeer verspreid lagen, beperkten zich meestal tot een enkele miezerige krotten voor de boeren rond een grote boerderij of een aristocratische villa. De grootste dorpen tellen slechts enkele tientallen huizen, terwijl een oppidum, dat doet denken aan een groot stedelijk centrum, slechts gebruikt werd in tijden van gevaar om boeren, vrouwen, kinderen en oude mannen een plek te bieden waar ze konden schuilen.

En al was er geen grote collectieve infrastructuur, het wegennet blijkt van zeer goede kwaliteit te zijn geweest. Het is Caesar zelf die daar het beste bewijs van levert: tijdens de Gallische Oorlog, slaagt hij erin om zijn troepen – zwaar beladen – elke dag afstanden van 40 tot 70 kilometer te doen afleggen. En dat kan je je moeilijk voorstellen indien er geen wegen, die naam waardig, zouden zijn geweest. Met hun heirbanen hebben de Romeinen het degelijke wegennet slechts verbeterd.

3. De Galliërs hadden indrukwekkende snorren -> elke mode evolueert!

Het stereotype van de Galliër is de krijger met de lange snor, de haren in de wind, ontbloot bovenlijf en de schouders bedekt met een dierenhuid, precies zoals Ambiorix afgebeeld wordt in Tongeren. Dit beeld dateert uit de 19de eeuw toen zowel de Fransen als de Belgen op zoek gingen naar nationale helden, stoere voorouders die de kleuren van de natie hooghielden.

Maar klopt dit beeld met de werkelijkheid? Diodorus van Sicilië zegt over de Galliërs dat “ze hun baarden scheren of licht laten groeien, maar de edelen scheren hun wangen en laten hun snor groeien, zodat hun mond bedekt is. Hij gebeurt, wanneer ze eten, dat voedingsresten erin achterblijven, en als ze drinken wordt de drank erdoor gefilterd.” Andere schrijvers uit de oudheid hebben het over lange haren, hoewel soms ook geschoren aan de achterzijde van het hoofd, zoals bij de Germanen in de mode is.

Caesar heeft het echter nooit over de snorren van de Galliërs (terwijl hij het wel heeft over deze van de Bretoenen), en de latere Gallische beelden tonen gezichten zonder haar en keurige kapsels. Besluit: tegenwoordig zijn de onderzoekers van mening dat de Gallische snor, die enkel gedragen werd door de adel (“de krijgers”) verdween in de 2de eeuw voor Christus. De Galliërs uit de tijd van Vercingetorix en Ambiorix waren waarschijnlijk... gladgeschoren en met zorg gekapt.

4. Van alle Galliërs waren de Belgen de dapperste – > niets op trots op te zijn

In zijn boek De Bello Gallico (over de Gallische Oorlogen) begint Julius Caesar de beschrijving van Gallië met deze woorden: “Gallië is verdeeld in drie gebieden, waarvan er één bewoond wordt door de Belgae, een ander door de Aquitani en het derde door diegenen die in hun eigen taal Celtae genoemd worden en in de onze Galli.” Hij benadrukt meteen dat Gallië geen uniforme eenheid vormt: “Allen verschillen onderling in taal, instellingen en wetten”.

In werkelijkheid bestaat het land “Gallië” historisch gezien niet: Gallië heeft nooit een echte mogendheid gevormd en heeft nooit duidelijke geografische grenzen gehad. Het was Caesar zelf die er arbitrair de grenzen van heeft vastgelegd (de Rijn, de Noordzee en de Oceaan, de Alpen en de Pyreneeën). De Gallische invloedssfeer is echter veel ruimer en moeilijk af te lijnen. Zo vindt men bijvoorbeeld Belgae terug in Engeland of aan de grenzen van het huidige Griekenland.

De Gallische Belgae (waarvan het grondgebied in grote lijnen overeenstemde met het huidige België, ten noorden van Frankrijk en door de Rijn gescheiden van Duitsland) blijken echter een grote indruk gemaakt hebben op Caesar, vermits hij er aan toevoegt : “Van alle volkeren zijn de Belgen de dapperste.” Maar je moet dit citaat in zijn context zien. Caesar legt immers uit dat die moed te wijten is aan het feit dat de Belgen niets afweten van beleefdheid, noch van de Romeinse beschaving en dat geen enkele handelaar tot bij hen trekt met luxegoederen of comfortproducten die de dapperheid verzwakken. Je kan dus tussen de lijnen lezen dat de Belgae in de ogen van Julius Caesar de dapperste zijn omdat ze de meeste onbehouwen, de meest barbaarse en de minst beschaafde zijn van alle Galliërs....

5. Het Westen is in paniek bij het naderen van het jaar 1000 -> onjuist

Je herinnert je het vast nog wel: in de aanloop naar het jaar 2000 verkondigden enkele verlichte geesten – waaronder de modeontwerper Paco Rabane die voorspelde dat het ruimtestation Mir op Parijs ging vallen – het einde van de wereld. Als we de schoolboeken uit onze jeugd mogen geloven, had deze psychose echter al een voorloper: in de Middeleeuwen brak het Christelijke Westen een golf van paniek uit omdat men vreesde dat de Antichrist de eerste dagen van het jaar duizend zou terugkeren. Grote groepen flagellanten – met naakte torso en zichzelf met een gesel op de rug slagend – trokken door de velden en smeekten om vergeving van hun zonden. Aan de basis van deze blinde angst ligt het boek De Openbaring waarin Johannes de terugkeer van satan voorspelt, duizend jaar na de komst van Christus: “Wanneer duizend jaar verstreken zijn, zal satan worden vrijgelaten uit zijn gevangenschap. En hij zal rondtrekken om de volkeren aan de vier uithoeken van de aarde, Gog en Magog, te misleiden, om hen te verzamelen voor de oorlog ...” Genoeg om de meest beïnvloedbare mensen de daver op het lijf te jagen!

Nochtans is er nergens een spoor terug te vinden van een algemene vorm van paniek in die periode. De reden: het gebruik van de christelijke kalender is nog absoluut niet wijd verbreid onder de bevolking. Enkel kroniekschrijvers, meestal leden van de clerus, gebruikten deze om belangrijke gebeurtenissen te dateren. Boeren en soldaten weten helemaal niet in welk jaar van de christelijke tijdrekening ze leven. Het jaar 1000 is in de meeste gezinnen hoogstwaarschijnlijk volledig onopgemerkt voorbij gegaan.

Het gerucht van “de Grote Angst in het jaar Duizend” dateert in feite uit de 16de-17de eeuw: de verlichte denkers stelden zich de Middeleeuwen voor als een periode van religieus obscurantisme en bijgeloof. Toen ze enkele zeldzame Middeleeuwse teksten ontdekten waarin het einde der dagen werd aangekondigd, leidden zij daaruit af dat er een algemene paniek heerste. Ten onrechte, zoveel is duidelijk! De flagellanten deden pas hun intrede bij de grote pestepidemie in de 14de eeuw.

6. In de Middeleeuwen wasten de mensen zich niet -> onjuist!

De Middeleeuwen werden lange tijd beschreven als een weinig frisse periode. Zelfs tegenwoordig worden ze nog vaak omschreven als een periode met barbaarse en bloeddorstige ridders, beulen die uitblonken in de kunst van het martelen en smerige, ongewassen mensen... Wat dit laatste betreft, weten we intussen echter dat het met de lichaamshygiëne helemaal niet zo slecht gesteld was. De Middeleeuwen was globaal gezien zelfs een veel nettere periode dan de Renaissance!

Om dat te beseffen, moet je maar even denken aan één van de oudste straatjes van Brussel: de Stoofstraat. Deze dankt haar naam aan de talrijke badhuizen die er in de Middeleeuwen waren. En het was dan ook helemaal in om daar regelmatig heen te gaan om zich te wassen – het werd ook vaak aangeboden als tip aan huispersoneel of ambachtslieden. De “stoven” bestonden hoofdzakelijk uit stoombaden en grote houten tonnen gevuld met water. Daar bracht men meerdere uren in door, at en dronk er, en bleef er zelfs soms slapen in bedden die ter beschikking werden gesteld van de klanten. Vanzelfsprekend werden deze baden niet dagelijks bezocht. Voor de dagelijkse wasbeurt werden de zichtbare lichaamsdelen, met name het gezicht en de handen, met zuiver water gewassen.

Het bezoeken van badhuizen en zich wassen met water verdwijnt geleidelijk aan in de XVIde eeuw. De artsen in de Renaissance zijn er namelijk van overtuigd dat het water via de poriën in het lichaam dringt en zo allerhande ziektes teweeg brengt; de geestelijkheid had het dan weer moeilijk met de badhuizen die door beide geslachte bezocht werden... en waar je dus naakt kon zitten met mensen van het andere geslacht! Stilletjes aan werd er overgeschakeld op droge wasbeurten: het vuil werd van het lichaam geschrobd met witte, droge doeken, waarna men een beetje parfum aanbracht en dat was het! Met een kwalijk geurtje tot gevolg...

7. Christopher Columbus de Atlantische Oceaan overgestoken met drie karvelen -> onjuist, het waren er twee!

Begrijp ons niet verkeerd: Christopher Columbus ontdekte de Nieuwe Wereld in 1492 wel degelijk met drie schepen. De twee kleinste daarvan waren inderdaad karvelen, kleine robuuste schepen, die een hoog achterkasteel, een geringe diepgang , latijnzeilen en een vlakke bodem. Kortom, perfecte schepen voor wereldreizen die zowel de volle zee aankunnen en toch de kust dichtbij naderen. Het schip van Columbus zelf, dat achteraf de naam Santa Maria kreeg, was echter helemaal geen karveel. Het was een kraak, en zwaar en rond Middeleeuws schip, dat een stuk minder wendbaar was. Christopher Columbus liep helemaal niet hoog op met dit vaartuig, dat hij openlijk veracht en dat uiteindelijk vastloopt op een koraalrif in het Caribisch gebied.

En had u ook zo’n moeite om de namen van die drie schepen te onthouden toen u uw geschiedenisles moest leren: Santa Maria, Niña en Pinta, weet dan dat u veel moeite hebt gedaan voor niets.Niña (het kleintje) en Pinta (de opgemaakte) waren bijnamen die de bemanning aan de schepen gaf. In werkelijkheid zijn hun namen heel wat klassieker en religieuzer: de Santa Anna en de Santa Clara. En de ware identiteit van de Santa Maria zullen we nooit met zekerheid kennen: Christopher Columbus had zo’n hekel aan het schip dat hij de naam ervan nooit vernoemde, niet in zijn boordjournaal en niet in zijn memoires.

8. Leonardo da Vinci schreef achterstevoren zodat niemand zijn teksten kon lezen -> Fout!

Wat een briljante uitvinder, wat een productieve kunstenaar, die Leonardo! Iedereen kent zijn tekening van de Man van Vitruvius, zijn prototypes van vliegtuigen, aanvalsvoertuigen of helikopters ... Maar hoe beroemd hij ook was, toch wist de Italiaan de nodige mysteries en legenden rondom zijn persoon in leven te houden. Eén daarvan, die soms nog onderwezen wordt op school, zegt dat Leonardo achterstevoren schreef in zijn codex, om niet te worden gelezen of gekopieerd. Zonde de fans van de Da Vinci Code voor het hoofd te willen stoten, dit is volkomen onjuist! Het volstaat inderdaad om naar een pagina te kijken die door Leonardo Da Vinci geschreven werd, om te zien dat die onleesbaar is, dat is waar! Nader onderzoek toont evenwel aan dat Leonardo in spiegelbeeld schreef van rechts naar links. Wanneer hij schreef werd het woord cavallo, dus ollavac. Maar dat deed hij helemaal niet om dingen onleesbaar te maken. In werkelijkheid is Leonardo linkshandig en kan het daardoor komen dat hij in spiegelbeeld schrijft, wat zou kunnen wijzen op een onvolledig lateralisatieproces in de hersenen. Meestal wordt dit gecorrigeerd tijdens de kinderjaren, wanneer men leert schrijven, maar dat is bij de Italiaanse meester niet gebeurd: hij was de onwettige zoon van een Toscaanse notaris, grotendeels autodidact en kreeg geen doorgedreven literatuuronderwijs. Op volwassen leeftijd is Leonardo echter in staat om correct te schrijven, zij het met de nodige probleempjes. Voor zijn persoonlijke documenten, zoals zijn codex, past hij uit gemakzucht nog wel het spiegelschrift toe.

9. New-York, voorheen Nieuw Amsterdam, werd gesticht door de Nederlanders ->... maar mede dankzij de Walen!

In de zeventiende eeuw tracht Nederland om kolonies te stichten in Noord-Amerika, binnen een gebied dat zich uitstrekt over de huidige staat Virginia en New England: de “Nieuw- Nederland”. De kolonisten verlaten de kust via de Hudson om door te dringen in de bossen vol wild en rijk aan bont. Het eiland Manhattan, het latere centrum van New York, blijft lange tijd onbewoond. Maar rond 1623, besluiten zo’n dertig protestantse Waalse families, die vanwege hun geloof naar Nederland waren gevlucht, om zich in de Nieuwe Wereld te vestigen. Achttien van deze kolonisten vestigen zich op Manhattan.

Enkele jaren later, onderhandelt Peter Minuit, afkomstig uit een Doornikse familie van protestanten die naar Nederland vluchtte (waar hij zijn naam vernederlandst tot Minnewit) over de overname van het hele eiland Manhatte van de Indianen. Hij begon met de bouw van een fort in het zuiden van Manhattan, dat Fort Amsterdam werd en zich verder zou ontwikkelen tot Nieuw-Amsterdam en later New York (in 1164, na de Engels-Nederlandse Oorlog) .

In de tijd van Nieuw-Nederland was de officiële taal op het eiland vanzelfsprekend Nederlands. Toch slaagden de Walen erin enkele sporen na te laten in de huidige plaatsnamen: zo zou Wall Street afgeleid zijn van Waalse straat...

10. België wordt voor het eerst onafhankelijk in 1830 -> onjuist

Het duurde niet tot de Stomme van Portici in 1830 weerklonk in de Muntschouwburg vooraleer de Belgen op de barricaden klommen. Tussen 1789 en 1790 kende het grootste deel van België een korte periode van onafhankelijkheid onder de naam “Verenigde Belgische Staten.” Een naam die sterk geïnspireerd was door de Verenigde Staten van Amerika.

De oprichting van deze kortstondige staat was het resultaat van de Brabantse opstand in 1787: niet akkoord met de hervormingen die door de Oostenrijkse regering werden opgelegd, die op dat moment heerste over de “Zuidelijke Nederlanden”, komen de Brabanders in opstand en roepen hun onafhankelijkheid uit, waarbij ze gevolgd worden door de rest van Vlaanderen, Henegouwen en Namen. Het grondgebied van het prinsdom Luik is hier niet rechtstreeks bij betrokken, maar roepen eveneens de revolutie uit vooraleer ze voor korte tijd de “Republiek Luik” oprichten.

Door gebrek aan internationale steun en financiële middelen, zullen de Verenigde Belgische Staten en de Republiek Luik niet in staat zijn om lang onafhankelijk te blijven: tegen het einde van 1790, zijn de Oostenrijkse troepen erin geslaagd om de macht te heroveren.

Partner Content